Volgens het liberale Kamerlid Fock mocht Nederland zich gelukkig prijzen “dat wij zóó ver van de Balkanstaten zijn afgelegen, dat wij in geen enkel opzicht in hun aangelegenheden gemoeid kunnen worden.” Hij zei dat in december 1913. De jonge Balkanlanden bevechten elkaar dan op leven en dood, terwijl zij kort daarvoor juist gezamenlijk waren opgetrokken tegen het verkruimelende Ottomaanse Rijk.
Krap een half jaar later schiet een Bosnisch-Servische knul van 19 jaar oud de Oostenrijkse aartshertog Frans Ferdinand in zijn hals. Die moord leidt met de nodige omwegen tot een wereldoorlog, de Russische Revolutie, nog een wereldoorlog, een halve eeuw communisme in Oost-Europa en innige economische samenwerking in West-Europa. De echo van het pistoolschot van Gavrilo Princip sterft pas weg na de bloedige implosie van de Joegoslavische veelvolkerenstaat, juist op het moment dat Francis Fukuyama het einde van de geschiedenis afkondigt.
Het is alsof de Balkan in de korte twintigste eeuw haar best heeft gedaan om Focks geloof in het nut van geografische afstand en grenzen te ontkrachten. Ons land bleek, net als de rest van ons continent, tot zijn nek verwikkeld in de aangelegenheden van dat deel van Europa.
En toen moest de migratie van Balkanbewoners naar Nederland nog beginnen. Eerst kwamen er door de oorlog in Joegoslavië tienduizenden mensen als vluchteling uit de Westelijke Balkan, later volgden er vanwege een – volgens sommigen uit de hand gelopen – Europees vredesproject nog eens tienduizenden arbeiders uit de Oostelijke Balkan. Dat zorgt voor veel opwinding over open en gesloten grenzen. Vroeger dachten Nederlanders bij ‘Roemenen’ aan mensen die in de rij stonden voor een brood of aan verwaarloosde kinderen in grote weeshuizen. Nu denken ze vaak aan criminelen die pinpassen skimmen en rijdende vrachtwagens leegstelen, of aan arbeiders die zich laten afbeulen op een Hollands aspergeveld.
De Balkan is altijd elders
De reputatie van de Balkan, kortom, is niet best. Dat weten haar bewoners als geen ander. Deze maand had een Kroatische reisjournalist de euvele moed om te schrijven dat IJsland geen makkelijke bestemming is voor “Balkanezen” omdat je in dat land bij de minste of geringste snelheidsovertreding direct een boete krijgt. Bovendien kun je de politieagent niet vermurwen met praatjes over je vrouw die barensweeën heeft. “Stomme lul,” schreef een reaguurder, die vond dat de journalist het woord “Kroaat of op zijn minst Midden-Europeaan” had moeten gebruiken.
Die reactie is typerend. Als je iemand in Zuid-Oost Europa vraagt waar de Balkan nu eigenlijk begint, dan wijzen ze altijd naar het gebied ten zuiden of ten oosten van de streek waar zij zelf wonen. Slovenen wijzen naar Kroaten, Kroaten wijzen naar Serviërs, Habsburgse Serviërs wijzen naar Ottomaanse Serviërs, enzovoort. Hier, waar jij en ik nu staan, zijn we nog in Centraal-Europa of, vooruit, in Zuid-Oost Europa. Maar de echte Balkan is daar, daar over de rivier, daar achter de bergen; altijd elders. Geen wonder dat de politiek-correcte frase “in dit deel van Europa” zo vaak te horen en te lezen is in de Balkanmedia.
Alleen de Bulgaren zitten klem. Hun land ligt geheel ten zuiden van de Donau en een deel ervan wordt in beslag genomen door een gebergte met de naam Balkan. De Bulgaren zouden kunnen tegenwerpen dat de naam voor die bergketen verzonnen is door een Duitse geograaf terwijl zij er zelf de naam Stara Planina of Oude Berg aan hadden gegeven. Maar ja, het is het woord van een Duitser tegen dat van een Bulgaar, dus dan weet je wel wie er aan het kortste eind trekt. Het helpt ook niet dat Bulgaren met hun hoofd schudden ter bevestiging en knikken als ze iets ontkennen. Dat brak mij bijna op toen ik in het centraal station van Sofia aan een dame op het perron vroeg of de gereedstaande trein Plovdiv als bestemming had.
Of een land of regio op de Balkan ligt, is meer dan alleen een kwestie van geografie en staatsgrenzen. Het Südbahnhof in Wenen en het centraal station in Zürich behoren ook tot de Balkan en niet omdat het er een komen en gaan is van bussen naar Osijek, Niš, Skopje en andere oorden die de Oostenrijkers en Zwitsers niet op de kaart kunnen aanwijzen. Nee, het zit in de pakjes Ronhill-sigaretten, in de chocoladerepen met gepofte rijst van Kraš, in de klemtoon die in het Servisch en Kroatisch vaak op de eerste lettergreep valt waardoor het lijkt alsof mensen doorlopend ruzie hebben, in de verfrommelde zakjes van bakkersketen Fornetti en bovenal in de uitpuilende tassen van H&M, Zara en IKEA, winkels die tot voor kort in grote delen van de Balkan geen vestigingen hadden. Juist op de Balkan, waarvan niemand precies weet waar die begint en eindigt, weten de mensen dat er grenzen zijn en dat jij en je spullen die niet zomaar over mogen steken.
Konvooi aan de grens
De aantrekkingskracht van Westerse merken is zo groot dat er speciale winkelbussen rijden van Zagreb naar Graz en Triëst. Toen ik in Kroatië woonde (het land was toen nog geen lid van de Europese Unie) ben ik een paar keer met zo’n bus meegegaan, een leerzame en verootmoedigende ervaring. Je maakt een tijdreis naar een wereld die in West-Europa niet meer bestaat, vol mensen die hunkeren naar goede producten voor betaalbare prijzen, stempels aan de grens, felle zaklantaarns die in bagageruimtes schijnen, blaffende politiehonden, formulieren voor BTW-teruggaaf, en het gevoel van opluchting als het allemaal voorbij is.
Toen ik in Graz met een felblauwe IKEA-tas in de bus naar Zagreb klauterde, prikten de meewarige blikken van de Oostenrijkers in mijn rug. Daar heb weer zo’n stumper uit de Balkan, die bijna vier uur in een bus moet zitten en meerdere grenzen oversteekt om bij ons te kunnen winkelen. Opeens begreep ik hoe de Oost-Duitsers zich moeten hebben gevoeld toen ze na de val van de muur eindelijk konden winkelen in de kapitalistische helft van Berlijn.
Ik herinner me mijn verbazing over de opwinding van onze reisleidster toen ze vertelde dat onze bus als eerste de terugreis had ingezet. Mijn medepassagiers applaudisseerden, maar ik begreep niet waarom. Pas toen we de grens tussen Slovenië en Kroatië naderden, begon mij te dagen waarom iedereen zo blij was. Wij bleken een konvooi van tien Kroatische winkelbussen aan te voeren. Als de douaniers hun controles stipt zouden uitvoeren, konden de inzittenden van de achterste bussen zich opmaken voor een urenlang verblijf in het aardedonker.
De reisleidster hamerde erop dat het erg onverstandig is om tegen de douanier te zeggen dat je niets hebt gekocht. Hij zal je niet geloven, want niemand reist met een speciale shoppingbus naar Oostenrijk om met lege handen terug te keren. “Ik heb niets gekocht” klinkt voor de douanier als “ik heb smokkelwaar”.
Ontsnappingskoord van ondergoed
En gesmokkeld wordt er op de Balkan. Gepensioneerde vrouwen weten precies waar ze in Triëst moeten zijn voor goedkoop Chinees textiel. Ze vouwen de kledingstukken zo dun mogelijk op, doen die in onopvallende plastic tasjes en schuiven die in de bagagenetjes van de stoelen, ook als daar passagiers zitten die niet bij het complot betrokken zijn. Of ze knopen de onderbroeken, beha’s en shirtjes aan elkaar tot een lange lijn en proppen die in de grote prullenbak bij het toilet in de touringcar, als gevangenen die een ontsnappingskoord van lakens maken.
Na het uiteenvallen van Joegoslavië is binnenland opeens buitenland en zijn koopjesjagers potentiële smokkelaars. Het grensstation tussen Servië en Kroatië ligt in een saai landschap met dunne boompjes, zo plat als een Hollandse akker. Ik zit met zes liter rode Bulgaarse wijn in de trein van Sofia, via Belgrado, naar Zagreb. Over die afstand van hemelsbreed 666 kilometer (pakweg Rotterdam-Berlijn) doe je een vol etmaal. Buiten tikken spoorwegbeambten met ijzeren staven tegen de besneeuwde wielen van de wagons, binnen schroeven ze de plafondplaten los en schijnen met zaklantaarns in de ruimte boven onze hoofden.
Mijn koffer ligt zeker tien meter van mijn zitplaats in het bagagerek. Als de Kroatische douanier vraagt welke reiziger bij die koffer hoort, houd ik me eerst van de domme. Als ze haar vraag ten slotte in het Engels door de wagon katapulteert, kan ik haar niet langer negeren. Onder haar strenge blik open ik mijn koffer. Ze ontwart een bundel samengeknoopte broeken en truien en legt mijn voorraad wijn bloot. “Dat mag dus niet,” zegt ze beslist, maar niet onvriendelijk. Ik veins verbazing en bezorgdheid. “Dat wist ik niet, het spijt me.” Haar spottende blik vertelt me dat ze geen snars van mijn onwetendheid gelooft, maar ze laat het erbij zitten.
“Die blonde daar, die is het ergst!”
Een week eerder, op de heenreis, kende haar Bulgaarse evenknie minder genade. Als een keurig geüniformeerde Servische douanier met een pet vol strepen en insignes onze coupé heeft verlaten, stapt zijn Bulgaarse collega binnen. Over zijn geweldige buik spant een eenvoudige gehaakte trui dus we moesten hem op zijn woord geloven als hij zegt dat hij voor de douane werkt. Hij beveelt een gezette vrouw die tegenover mij zit om haar trui op te trekken tot haar navel en ziet tot zijn tevredenheid dat ze een paar slof Servische sigaretten rond haar middel heeft gewikkeld. Haar man kijkt sip voor zich uit. Ik voel een steek van medeleven: een Bulgaars echtpaar dat zijn rookwaar in Servië haalt, heeft het vast niet breed.
Dan kijkt de douaneman misprijzend naar mijn Nederlandse identiteitskaart. “Drugs?” Ik aarzel. Moet ik ontkennend knikken volgens Bulgaars gebruik of kan ik maar beter mijn hoofd schudden? “No drugs,” zeg ik uiteindelijk, terwijl ik hem onbeweeglijk aankijk.
Op hun beurt herkennen ervaren smokkelaars lastige douaniers al op afstand. In de trein van Sarajevo naar Zagreb instrueert een nerveuze vrouw haar twee kinderen hoe ze zich straks oog in oog met de grenspolitie moeten gedragen. Hun kajmak, dikke room voor op brood of gegrild vlees, mag niet in verkeerde handen vallen. Terwijl haar kroost stokstijf zit, bespiedt de vrouw angstvallig de douaniers die op hun dooie akkertje over de spoorbaan sukkelen. “Die blonde daar, die is het ergst!” sist ze tegen haar vriendin. Maar als de agente met het geverfde haar een half uur later onze coupé doorzoekt, blijft de kajmak onopgemerkt. Ook een grote hoeveelheid burek uit Banja Luka komt ongeschonden de Bosnisch-Kroatische grens over.
Over tien of twintig jaar zijn de meeste of misschien zelfs alle Balkanlanden lid van de Europese Unie. In dikke rapporten zal de Europese Commissie dan complimenten uitdelen aan de kleine smokkelaars van weleer, die getransformeerd zijn tot Europese consumenten die slim gebruikmaken van de interne markt. Dan bestaan de grenzen in dit deel van Europa alleen nog in de hoofden van de mensen.