‘Vind maar eens zo’n gek!’
Een vriendin van Irene kreeg twee kinderen met Irenes eicellen.
‘Diana werd maar niet zwanger, ze wist niet of het probleem bij haar lag of bij haar man Jeroen. Mijn man vroeg me op een gegeven moment wat ik ervan zou vinden als hij zich zou aanbieden als zaaddonor, mocht het aan Jeroen liggen. Dat vond ik heel lief. Toen bleek dat de eicellen van Diana niet goed genoeg waren, dacht ik: dan kan ik misschien wel helpen. Diana is al jaren een goede vriendin en ik was heel erg met haar begaan. Ik merkte aan alles hoe graag zij ook moeder wilde worden. Ik vind mijn kinderen geweldig en gunde het Diana en Jeroen ook. Ze waren ook altijd zo leuk met kinderen, trokken die overal waar ze op bezoek kwamen aan.
Toen alle hoop voor Jeroen en Diana de grond in geslagen was, vroeg ik Diana of eiceldonatie nog een optie zou zijn. “Vind maar eens zo’n gek!” was haar reactie. Ik vertelde dat ik het wel zou willen, maar dat ik niet wist of ik met mijn 37 jaar misschien te oud was. Ze begon te huilen van ontroering. In het ziekenhuis bleek dat mijn leeftijd geen barrière vormde. Ik sprak met een psycholoog, die legde duidelijk uit dat wanneer ik de eitjes had afgestaan, ik er niets meer over te zeggen had. Dat vond ik geen probleem. Ik was vastbesloten mijn vrienden te helpen. In ons ziekenhuis was ik een van de eerste eiceldonoren, ze hadden er nog niet eens protocollen voor. Daardoor duurde het allemaal erg lang. Diana is heel bang geweest dat ik onderweg zou afhaken; ze had verontrustende verhalen op internetfora gelezen. Maar ze hoefde niet bang te zijn. Als ik eenmaal een beslissing genomen heb, kom ik daar zelden op terug.
Ik had vooraf gezegd dat de eiceldonatie éénmalig was. Maar de hele procedure viel me uiteindelijk erg mee en daarom heb ik toch aangeboden het nog een tweede keer te doen. Sara en Moos weten hoe het zit, we zijn er open over. Ik zie ze regelmatig, ik vind het fijn om te weten dat het goed met ze gaat. Met hun opvoeding bemoei ik me absoluut niet. Diana en Jeroen doen het heel anders dan wij. Maar er is niet één beste manier. Ik zie twee lieve, sociale en gelukkige kinderen. Ik heb niets over ze te zeggen en dat wil ik ook niet. Ze voelen voor mij wel nét iets anders aan dan andere kinderen, maar het zijn Diana’s kinderen. Sara en Moos zijn in haar buik gegroeid. Ik heb eicellen afgestaan, geen kinderen.’
‘Het gaf een euforisch, trots gevoel’
Marlon doneerde twee keer eicellen bij een eicelbank.
‘Onze eigen zoon is er gekomen met wat medische hulp. Ik had geen eisprong, maar doordat ik hormonen kreeg, werd ik uiteindelijk toch zwanger. Dat heeft twee jaar geduurd en heel wat tranen gekost. Ik weet dus hoe verdrietig zo’n traject kan zijn. Daarom wilde ik iets betekenen voor andere vrouwen met een kinderwens door mijn eicellen te doneren. Met mijn eitjes was niets mis. Mijn man en ik hebben het er uitgebreid over gehad; wat als er over zestien jaar ineens een kind aan de deur staat? Die kans is er. En dat is prima. Ik heb geen verwachtingen van zo’n relatie. Ik zal er zijn. Ik klink misschien heel nuchter, maar zo ben ik.
Ik koos bewust voor donatie aan een eicelbank, want ik heb geen behoefte aan contact met een kind en een gezin. Maar wanneer er een kind wordt geboren uit mijn eitje, krijg ik dat wel te horen. Mijn man en ik hebben afgesproken dat we dat op dezelfde manier gaan vieren als toen we ontdekten dat ik zwanger was: met à la carte sushi eten bij ons favoriete restaurant. We vertellen pas aan onze zoon als we denken dat hij het echt begrijpt dat ik een andere papa en mama heb geholpen om een kind te krijgen. Maar we kijken nog niet zo ver in de toekomst, zo steken we gewoon niet in elkaar.
Ik moest opnieuw het medische circuit in, maar dat vond ik geen belemmering. Het gaat om een periode van ongeveer twee weken waarin je hormonen spuit en de punctie ondergaat. Wat zijn twee weken op een mensenleven? Mijn man stond er volledig achter en heeft me bij elke stap gesteund. Hij ging mee naar alle ziekenhuisafspraken. Het voelde een beetje als het afsluiten van ons eigen traject. Van de eicelbank krijg je een onkostenvergoeding. De helft daarvan zetten we op de spaarrekening van onze zoon, van de andere helft trakteer ik mezelf op iets moois.
Bij de eerste donatie was het resultaat heel succesvol: tien eicellen die allemaal goed konden worden ingevroren. Toen ik dat telefoontje kreeg, had ik zo’n euforisch, trots gevoel. Ik wilde mensen een serieuze kans bieden om hun droom waar te maken en dat was gelukt. Vrij snel daarna besloot ik om het nog een keer te doen. Ik wil andere vrouwen de hoop teruggeven.’
‘Ik zag pure dankbaarheid’
Via internet vond Candy wensouders die graag eicellen wilden ontvangen. Het resultaat: drie kinderen.
‘Mijn tante kon moeilijk kinderen krijgen. Op een verjaardag vertelde ze hoe oneerlijk ze het vond dat sommige mensen zo makkelijk zwanger worden. Ze overviel me een beetje. Zelf raakte ik erg jong in verwachting, de zwangerschap kwam als een verrassing. Ik kan er niets aan doen dat iemand anders geen kind kan krijgen, maar ik vond het wel heel sneu om te horen. Dat gesprek bleef me bezighouden. Toen ik een documentaire zag over wensouders raakte ik gebiologeerd. Ik ben gaan googelen en zag dat er best wel wat leed was. Wat ik las over eiceldonatie maakte me nieuwsgierig. Ik was alleenstaand, gelukkig met mijn dochtertje en wilde op dat moment niet meer kinderen. Als ik mijn eicellen zelf niet meer nodig heb, mag iemand anders ze hebben, dacht ik.
Via een oproepje op internet ging ik op zoek naar mensen met wie ik een klik had. Met een stel dat reageerde sprak ik een aantal keren af om te kijken of we op één lijn zaten. Hoe gaan we met elkaar om? Hoe gaan we met het kind om? Ik wilde het gevoel hebben dat het goed zat voordat ik eraan begon. Ook vond ik het belangrijk dat ze tegen het kind open zouden zijn over de eiceldonatie. En ik wilde het kind wel af en toe zien, maar niet te betrokken zijn. Dat wilden ze zelf ook niet. Het is hun kind, niet dat van mij. Ik vond het fijne mensen, en ik zag ze meteen voor me als ouders.
De hormoonbehandeling was niet zwaar. In het ziekenhuis hebben ze me nog wel gewezen op de risico’s van een eicelpunctie; er was een heel kleine kans dat ik onvruchtbaar zou worden. Maar vele jaren later heb ik zelf nog een dochter gekregen. Na de punctie zag ik pure dankbaarheid bij de ouders. Ik vond het fantastisch om iets te kunnen doen wat voor een ander zó waardevol is. De reacties in mijn omgeving waren verschillend. Niet iedereen begreep me, dat bracht me niet van mijn stuk.
Mijn dochters heb ik op een natuurlijke manier overal bij betrokken, ik ben nooit speciaal met ze gaan zitten om het ze te vertellen. Ik zie de drie kinderen van de wensouders ongeveer twee keer per jaar. De oudste begint te begrijpen hoe het zit. Ze herkent dingen in mij die ze niet bij haar moeder terugziet, zoals haar liefde voor paarden. Als ze vragen hebben, zijn ze welkom. Mijn deur staat altijd open, maar ik heb geen emotionele band met ze. Op hun verjaardag, afstuderen of bruiloft ben ik er niet bij. En zo wilde ik het ook.’
Deskundigen: ‘Je moet wel weten wat je doet’
Wat beweegt vrouwen die eicellen doneren? Marja Visser is als counselor verantwoordelijk voor de psychosociale intake van onder meer eiceldonoren bij het Centrum voor Voortplantingsgeneeskunde van het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam. In de praktijk blijken drie motieven te overheersen. ‘De eerste groep vrouwen wil graag andere mensen helpen – opvallend vaak werken zij in de zorg. Dan zijn er de vrouwen die zelf donorkinderen hebben omdat hun man onvruchtbaar is. En ten slotte heb je de groep die ongewenste kinderloosheid heeft meegemaakt in hun familie of vriendenkring.’ Voor het geld zullen niet veel vrouwen het doen: als het contact tussen donateur en wensouders via een ziekenhuis verloopt, krijg de donateur alleen een onkostenvergoeding van 900 euro. Leggen ze het contact zelf, dan is het wettelijk niet toegestaan om meer dan zo’n vergoeding af te spreken.
Bij de psychosociale intake van eiceldonoren komen verschillende vragen aan bod. Psycholoog Anne Brewaeys was tot 2015 in diverse klinieken in Nederland en België betrokken bij de counseling van onder meer eiceldonoren. ‘Bij vrouwen die doneren aan een bekende, een zus of een vriendin bijvoorbeeld, is een belangrijke vraag: doneert deze vrouw echt uit vrije wil? Je kunt je voorstellen dat ze een heel hoge druk kan voelen om haar zus te helpen. De toekomstige rol van de eiceldonor in het leven van het wensgezin is ook een gespreksonderwerp. Ik wil nagaan of de donor en de wensouders daar hetzelfde over denken.’ Counselor Visser maakt in haar gesprekken de potentiële eiceldonor bewust van de persoonlijke gevolgen: ‘Ze geeft een eicel waardoor er een kind kan ontstaan aan wie zij genetisch verwant is, maar dat bij iemand anders opgroeit. Wat betekent dat voor haar? En daaruit voortvloeiend: praat ze daar met anderen over? Met haar eigen kinderen? Welke reacties denkt of hoopt ze te krijgen? Ik ben vooral explorerend: wat zijn haar overwegingen en aarzelingen geweest? Daar praten we over door.’
Of je eicel naar een bekende of naar een donorbank gaat, maakt wel iets uit voor de beleving. Visser: ‘De eerste groep gunt vooral haar zus of vriendin dat zo vurig gewenste kind, de laatste groep staat iets meer stil bij wat het gaat betekenen voor henzelf. Die laatste groep wil zich ook geen zorgen hoeven maken over of het wel goed gaat met het kind. Dan vertel ik dat we met wensouders ook uitgebreid spreken over hun motieven en de gevolgen.’ In het Verenigd Koninkrijk onderzocht Susan Golombok, hoogleraar familieonderzoek aan de Universiteit van Cambridge, de gevolgen van eiceldonatie voor donoren, wensouders, kinderen en eigen kinderen van donoren. Zij constateerde geen problematische gevolgen, aldus Brewaeys.
Spermabanken bestaan al langer dan eicelbanken, daarom is er meer onderzoek naar gedaan. Marja Visser deed promotieonderzoek naar counseling en de begeleidingsbehoefte van de ouders, spermadonoren en donorkinderen. ‘Donorkinderen willen dat hun ouders open met hen praten over de spermadonatie, zo blijkt.’ Vissers onderzoek laat ook zien dat bijna alle kinderen informatie willen over hun donor, maar niet alle kinderen hebben behoefte om hem ook te zien. ‘Zij willen graag zelf kunnen bepalen of ze die benaderen. In Nederland is dat ook mogelijk, een kind mag vanaf zijn zestiende contact zoeken met de donor.’
Het tekort aan eiceldonoren is groter dan dat aan spermadonoren. En dat terwijl er volgens Visser een groter taboe kleeft aan spermadonatie (‘beetje viezig’). ‘Maar een eiceldonor moet hormonen spuiten om meer eicellen te laten groeien en vervolgens een eicelpunctie ondergaan. Ze moet in die periode vaak naar het ziekenhuis komen. Dat kan belastend zijn.’ Op het psychische vlak merkt ze in de praktijk geen verschil in beleving. ‘Eiceldonoren die hier komen zeggen net zo makkelijk als mannen: anders verdwijnen die cellen toch maar, dat is zonde.’