De uitslag van de eerste Pisa-test, het driejaarlijkse onderzoek naar de prestaties van 15-jarige leerlingen in een hele reeks landen, sloeg in 2001 in Duitsland in als een bom. Duitse scholieren bleken bijzonder matig te presteren, ze bungelden ergens onder het gemiddelde, ver verwijderd van een topland als Finland. Bovendien bleek nergens in Europa de sociale afkomst van kinderen zo’n belangrijke rol te spelen in de schoolloopbaan: kinderen uit sociaal zwakke milieu’s –met name kinderen uit migrantengezinnen – hebben in Duitsland weinig kans een hoge school- of universitair diploma te behalen. Kortom: er leek veel mis met het Duitse onderwijssysteem en met de Duitse leraren, die een storm van kritiek te verduren kregen.
Catastrofe
De maatregelen die naar aanleiding van de 'Bildungskatastrophe' (onderwijsramp) werden genomen, pakten positief uit. Zo nam het aantal kinderen onder de 3 jaar dat een kinderdagverblijf bezoekt toe van 13,6 procent in 2006 naar 25, 4 procent in 2011. Voor kinderen tussen de 3 en 5 jaar – die vroeger vooral thuis bleven bij de moeder – is het nu eerder regel dan uitzondering dat zij een zogeheten ‘Kita’ (‘Kindertageseinrichtung’) bezoeken. Inmiddels wordt op meer dan de helft van de scholen in Duitsland ook ‘s middags les gegeven. Vooral kinderen uit kansarme milieu’s, waar thuis weinig tot niets aan ondersteunend onderwijs wordt gedaan, profiteren hier van. Het aantal jongeren dat de arbeidsmarkt betreedt met een hogere opleiding stijgt jaarlijks. En het aantal kinderen dat zonder diploma de school verlaat daalt. Bovendien hebben meisjes uit migrantengezinnen de afgelopen tien jaar een belangrijke inhaalslag gemaakt.
Wegens deze ontwikkelingen eisen commentatoren in de media steeds vaker waardering voor het werk van de achthonderdduizend Duitse leraren. Die kunnen immers, sinds de Pisa-schok uit 2001, ‘een succes-verhaal vertellen’, oordeelde het weekblad Die Zeit.
Maar die euforie geldt niet voor alle Duitse regio’s. In de Bondsrepubliek valt onderwijs onder de verantwoordelijkheid van de deelstaten. En tussen de opleidingen in de verschillende regio’s bestaan opmerkelijk grote kwaliteits-verschillen. De oostelijke deelstaten Thüringen en Saksen, twee voormalige DDR-regio’s, en de zuidelijke deelstaten Beieren en Baden-Württemberg staan bekend om het hoge gemiddelde niveau van hun scholen. In de hoofdstad Berlijn daarentegen is het lagere- en middelbare school-onderwijs ronduit slecht. Volgens de Bildungsmonitor 2012 doet Berlijn het in bijna alle opzichten slechter dan andere regio’s. Doordat de scholen en de leraren er zo’n beroerde reputatie hebben, bezoekt inmiddels iedere tiende scholier in de hoofdstad een particuliere opleiding. Belangrijk punt van zorg voor de beleidsmakers: nog altijd maken grote aantallen kinderen uit kansarme milieu’s in Berlijn weinig kans om door te stromen naar het hoger onderwijs.