Even Vooraf:
Dat je niet vaak leest of hoort over Algerije is omdat journalisten zelden in Algerije komen. Dat komt weer doordat het niet eenvoudig werken is als journalist in Algerije; een politiestaat waar de bevolking dagelijks tegenaan botst en iedere vrijdag met zijn allen tegen in opstand komt. Journalisten zijn niet erg welkom, een journalistenvisum krijgen is moeilijk.
Journalist Anthon Keuchenius bezocht Algerije daarom als toerist. Gevolg is wel dat hij zich niet als journalist kenbaar kon maken en gesprekspartners derhalve niet met naam en toenaam in tekst en beeld kan brengen. Dat resulteert in vier locatieportretten, om toch een beeld te schetsen van Algerije en hoe de Algerijnen hun hoofden telkens tegen glazen plafonds stoten.
Annaba
Kort na de grens met Tunesië staan mannetjes in de middenberm met stapels biljetten te wapperen. De zwarte markt blijkt vijftig procent meer dinars op te leveren dan de officiele wisselkoers. Voor de eerste benzinepomp staan lange rijen auto’s. ‘Dat mag eigenlijk niet, fotograferen van staatseigendommen,’ waarschuwt de pompbediende, als ik de dieselprijs op het display vereeuwig: 23 dinar, dat is 12 eurocent: niet duur. ‘Maar wel het dubbele van vorig jaar!’, reageert de pompbediende verontwaardigd. ‘De lonen zijn hier heel laag, he!’
Ondanks het enorme potentieel -agrarisch, toeristisch, zonenergetisch, plus een jonge, hoog opgeleide bevolking- drijft de Algerijnse economie nog altijd op inkomsten uit olie- en gasvelden in de Sahara, die meer dan 90% van de export en 70% van de overheidsfinancien voor hun rekening nemen.
Van de olierijkdom druppelt maar een fractie door van ‘le pouvoir’ naar ‘le peuple’ beneden. Het Algerijnse minimumloon bedraagt maandelijks achttienduizend dinars, dat is rond de €110. Leraren en artsen verdienen twee- tot driemaal zoveel, net als de vele gendarmes en militairen.
Echte armoede is er niet in Algerije, toch klussen velen bij voor wat extra’s. ‘Kan ik niet in Amsterdam komen werken,’ komt de gendarme aan het raam keuvelen, terwijl zijn collega de paspoorten controleert. ‘Want ons salaris, daar koop je geen auto voor.’
Honderd kilometer westwaarts vanaf de Tunesisiche grens -langs wetlands en op elke tiende telefoonpaal een ooievaarsnest- ligt havenstad Annaba aan de azuren Middelandsezeekust. De straten hebben Franse grandeur, een erfenis van de koloniale tijd; forse appartementengebouwen langs boulevards.
Ertussen een langgerekt park waar families ijsco’s eten. ‘Kan ik u helpen,’ vraagt een keurige meneer, na studie in Frankrijk teruggekeerd om leiding te geven aan de familiezaak. Er volgt een inleiding in Algerije’s woelige en bloedige recente geschiedenis.
Die begint eind jaren tachtig, wanneer de Front de Liberation Nationale (FLN) -de partij die Algerije losvocht van Frankrijk en sindsdien het land op socialistische leest bestuurt- de teugels viert. Vrije verkiezingen lopen in 1992 uit op grote winst voor een islamistische tegenpartij: het Front Islamique du Salut (FIS), waarna de FLN de verkiezingen annuleert en FIS met harde hand te lijf gaat.
Een decennium vol angst, terreur en meer dan honderdduizend doden mondt via een amnestiewet uit in de gewapende vrede van een politiestaat, onder president Bouteflika. Totdat afgelopen voorjaar het volk de straat weer opgaat om de corrupte kliek rond Bouteflika weg te krijgen. ‘Nu gaat het beter,’ zegt de meneer. ‘De oude kliek is gewipt en gevangen gezet. Maar welke nieuwe kliek het nu precies voor het zeggen heeft, niemand die het weet.’
Het is vrijdag en in de binnenstad duikt een demonstratie op, die snel groeit en door de straten trekt met leuzen op brede spandoeken: tegen les nouveaus lois financiers, leggen twee jongens uit. ‘Wetten van de nieuwe kliek, die toelaten dat bedrijven -buitenlandse bedrijven – Algerijnse bodemschatten delven zonder iets van de winst af te dragen. Ja, aan de leiders misschien, maar niet aan het volk.’
En weer popt er een manif op, ofwel: demonstratieVer van de demonstrerende stadsgenoten staart een man over de branding: ‘In het voorjaar liep ik ook mee, nu is dat niet meer nodig. De oude president en zijn kliek zijn gewipt. We hebben nu een betere leider.’ Die nieuwe leider heet Ahmad Gaid Salah, een oudgediende generaal, nu minister van defensie, die al zes jaar vanachter de schermen Algerije bestuurt. Gaid Salah’s woonhuis staat toevallig net om de hoek van het strand, waar fotograferen verboden blijkt. ‘Mag ik even zien wat er op je camera staat,’ zegt een man die uit het niets opduikt, tegen de toerist.
Constantine
Constantine ligt honderd kilometer landinwaarts, is vernoemd naar een Romeinse keizer, maar ademt net als Annaba anderhalve eeuw Frans kolonialisme. De geografie is bijzonder: een ravijn deelt de derde stad van Algerije in tweeën, ertussen spectaculaire bruggen die de stad een dramatisch aanzien geven. Abd Al Rahim wijst op het zwarte metaal van de Sid M’Cid-brug, volgeschreven met witte namen van liefdespaartjes. Een brug vol liefde. ‘Maar ook van de dood,’ zegt Abd al Rahim, want maandelijks springt er wel iemand in wanhoop van een rots of brug. Harde cijfers ontbreken, maar de Franco-Algerijnse bond van psychiaters boog zich ooit over de reputatie van de brug. De jongste sprong -van eind november- werd zelfs bij toeval gefilmd vanuit een voorbijgaande auto.
Velen vertrokken al uit Constantine, dat vanwege het bergachtige, agrarische achterland een conservatiever karakter heeft dan de steden aan de Middellandse Zee en ook economisch achterblijft. ‘De staat doet daar niks aan,’ zegt Ibtisam, een studente die graag haar Engels even oefent, iets wat opvallend veel jonge Algerijnen -wars van het elitaire Frans, taal van ‘le pouvoir’- graag doen. ‘Zodra ik een acceptabel plekje voor mijn moeder heb gevonden ben ik weg,’ zegt Rafiq, die -na een gesjeesde studie medicijnen in Frankrijk- nu werkt als receptionist. Zijn visum voor Canada ligt klaar. ‘De corruptie is in alle lagen doorgedrongen. Het leven is gewoon niet vol te houden. Stel je voor dat je als dertiger nog bij je ouders woont, zoals veel jonge Algerijnen. Hoe moet dat dan ‘s nachts, met je vrouw.’
Meer dan tweederde van de 43 miljoen Algerijnen is jonger dan dertig. Veel jongeren wonen tot na hun dertigste bij hun ouders; ook al is de staat bezig met een inhaalrace, een woningcrisis is bij zulke aantallen evident. Jeugdwerkeloosheid staat op dertig procent, mede als gevolg van de corrupte partijkliek die al veertig jaar de olie-inkomsten naar zich toe harkt, en uit angst die te verliezen elke verandering in de weg staat en ondernemerszin wegneemt. Transparency International rankt Algerije net als Egypte op plaats 105 van 180. Dat is beter dan Irak (168) en Libanon (135), maar ver achter buurlanden Marokko en Tunesie (beiden 75).
Honderd kilometer westwaarts van Constantine ligt Djemila, direct naast de ruines van Cuicul, een Romeinse stad zo gaaf en uitgestrekt dat ze gemakkelijk duizenden toeristen per dag zouden kunnen lokken, als er geen weerbarstige politiestaat tussen zou zitten. ‘Vandaag was een goede dag, zegt Salim, gids. ‘Zestig, zeventig toeristen misschien wel.’ Die toeristen komen en gaan per bus, geen dinar blijft er in het stadje achter.
De plaatselijke jongemannen maken wel gebruik van de grasveldjes rond de oudheden, voor sport en gesprek. Een jongeman spuwt ongevraagd zijn gal bij me, over Djemila, met zijn archeologische hoogtepunten, maar zonder enig toekomstperspectief. ‘We haten het, echt haten het hier. Je kunt hier niks en je kunt niet weg.’ De jeugdherbergvader die mij een bed levert heeft desgevraagd wel een analyse over de ontevreden jongeren. ‘Het zijn klaplopers, werklozen, profiteurs. Ze werken niet, ze klagen alleen maar.’
Algiers
In het wereldse Algiers minder mensen met vertrekdrang. Toch heeft de gemiddelde Algerijn ook hier moeite zijn maandelijkse kostje bij elkaar te scharrelen. Verplaatsen tussen de groene, heuvelachtige stadsdelen geschiedt per Yassir, de Algerijnse Uber. Chauffeurs blijken veelal hoger opgeleid, zoals radiojournalist Hassan, die buiten werktijden met zijn auto bijverdient. ’Anders kunnen we niet op vakantie’.
Het op de socialistische leest geschoeide Algerije biedt anderszijds gratis onderwijs en gezondheidszorg. Ook krijgt het regime langzaam vat op het huisvestingsprobleem; overal verrijzen enorme betonnen slaapsteden, zodat de jeugdige bevolking toch het ouderlijk huis uit kan. ‘Vogelkooien,’ noemt Rafiq de stapels dozen. ‘Lelijk, maar goedkoop. Je betaalt alleen een symbolische huur.’ En meteen weer de verhalen over corruptie. ‘Mensen met relaties krijgen achttien van die kooien toegewezen en verhuren die dan weer onder.’
Er zijn ook mensen die juist niets toegewezen krijgen. ’Les oubliés, de vergetenen, zo noemen ze ons,’ zeggen twee vijftigers in hun krappe flatje in hartje Algiers. Het staatscomite heeft de dochter des huizes -getrouwd en twee kindjes- niet vergeten: onlangs kreeg haar man een appartement toegewezen, een uur gaans buiten de stad. Maar Algerijnen blijken gehecht aan familie. ‘Doordeweeks blijven we toch maar hier. Mijn moeder past op de kinderen, we eten gezellig samen.’
Dan wordt het opnieuw vrijdag en posteren gendarmes en oproerpolitie zich naast blauwe ME-bussen langs alle invalswegen. In de binnenstad een sfeer die het midden houdt tussen risicowedstrijd en festival; straten vol jongemannen, maar ook veel families, uitgedost met Algerijnse vlaggen. Groepen gelieerd aan voetbalclubs – zoals in menig Arabisch land ontspringt in voetbalstadions het verzet- heffen liederen aan. In Algerije zingt iedereen Liberté, een hertaald voetballied, nu de hymne van Hirak: de volksbeweging die het regime uit de corrupte zetels wil duwen.
De geliefde Amazighvlaggen zijn verboden en je mag niet zomaar wat roepen. Jongeren spelen daarom voortdurend met de taal, zoals met de hashtag #mansotich. Dat is Algerijns voor ‘ik spring niet’, maar je moet het lezen als het verboden: ik stem niet. De hashtag had in 2017 groot succes, velen stemden niet of blanco. Voor de aanstaande verkiezingen op 12 december stuurt Hirak opnieuw aan op een boycot, ditmaal met de openlijke hashtag #l’vot, vrij vertaald: nee stem.
‘Het is niet alleen corruptie’, zegt Ramzi, percussionist, zanger en youtuber. ‘Het is ook een generatieconflict. Er zit een generatie laagopgeleiden al decennia op sleutelposities elke ontwikkeling te blokkeren. Wij zijn wel goed opgeleid, dus zijn ze bang voor ons. Vandaar dat we soms expres foutjes maken, anders kom je in de problemen.’
Le Sud
Een stuk relaxter is men in de palmeraie Taghit, oasedorp tussen hoge zandduinen, duizend kilometer ten zuiden van het gespannen stadsgewoel. In de oude Kasbah zit Salem op een steen, hij drijft een pensionnetje. Hoeveel een bed kost hangt af van de klant zijn portemonnee, vat Salem de sfeer in Taghit samen. Salem zelft komt uit Kabylië, roerig berggebied oostelijk van Algiers. ‘Daar is het helemaal niet gevaarlijk, je moet er echt eens gaan kijken. Maar er gaat niets boven Taghit, zo heerlijk rustig. Geen verkeer, geen drukte.’
Voorbij Taghit willen gendarmes in toenemende mate paspoorten vasthouden en daarover bellen met kennelijke superieuren. Ik krijg een plekje in een escorte, erachter drie vrachtwagens met transport sensible, met name hier langs de grens met Marokko is men beducht voor aanslagen. Geldt dat ook voor mij? ‘Wow, etrangers, oui, tres sensible.’ Zelf komt de gendarme uit Oran, de tweede stad van Algerije en in vele opzichten ver van deze plek. Gendarme is moet nog dertien jaar, maar vanaf zijn tweeënveertigste lonkt een bescheiden staatspensioentje van 34.000 dinar per maand dat aangevuld kan met allerlei werk. En veel vakantie. ‘Dan ga ik ook lekker reizen!’