De koning en 4 mei

Koning Willem-Alexander heeft tijdens zijn 4 mei-toespraak gevolgd door zes miljoen televisiekijkers op een lege Dam in Amsterdam dat gezegd wat al in de boeken stond vermeld met de nadruk op de Jodenvervolging in Nederland. Vooral dat mensen wegkeken toen de Joden werden weggevoerd, en zijn overgootmoeder Wilhelmina vanuit Londen, waar zij naartoe was gevlucht, in haar radiotoespraken onvoldoende achter haar Joodse onderdanen was gaan staan. Volgens de koning is zijn overgrootmoeder daarin tekort geschoten en had zij in haar toespraak wel meer stelling mogen nemen.

Vooral in de Joodse gemeenschap heeft het gestoken dat de oorlogskoningin te weinig voor haar landgenoten is opgekomen. Toen Willem-Alexander zijn overgrootmoeder afviel, was er emotie in zijn stem te horen. Daarmee werd duidelijk, dat het geen makkelijke opgave voor hem is geweest om zich daarover uit te laten. Dat hij nu zijn afschuw uitsprak over de systematische uitschakeling van de Joden onder de Duitse bezetting en de rol van het toenmalige staatshoofd daarin voelde als een erkenning voor het leed, dat de Nederlandse Joden was aangedaan. Daarmee is een taboe doorbroken.

Overigens heeft zijn moeder als koningin Beatrix al haar excuus aangeboden in de Knesset in Jeruzalem voor het dubieuze aandeel van Nederland in de deportaties van de Joden, want ook al gebeurde dat onder Duits gezag niet verhuld kan worden, dat de ambtenarij – op uitzonderingen na – braaf heeft meegewerkt aan de administratieve oplossing van het Jodenvraagstuk. En daar vallen dan ook de burgemeesters, politie, media en de Joode elite onder.

De brug die de koning heeft geslagen naar de Joodse gemeenschap sluit aan bij de rede van premier Rutte tijdens de herdenking van de Holocaust bij het Auschwitz-monument in Amsterdam. Hij bood toen zijn excuses aan voor de houding van de regering tijdens de Tweede Wereldoorlog, en de wijze waarop Nederland had meegeholpen om van de Joden af te komen.

Excuses die oud-premier Wim Kok tot verontwaardiging van de Joodse gemeenschap toen hij in Israël was niet wilde maken. Hij wilde niet verder gaan dan zijn afkeuring uit te spreken over de afstandelijke en kille houding van Nederland, toen de Joden terugkeerden en het gevoel kregen nog steeds te worden weggekeken of geconfronteerd werden met achterstallige betalingen. Dat gebeurde in een tijd dat Nederland (overheid, bankwezen en verzekeraars) ruim zevenhonderd miljoen gulden aan geroofde Joodse tegoeden overmaakte aan de Joodse gemeenschap. Het ging hier om gelden die niet meer door Holocaustslachtoffers konden worden opgeëist, omdat ze waren vermoord.

Wijlen historica Nanda van der Zee zou de alinea’s over Wilhelmina waarschijnlijk hebben afgedaan als oud nieuws. Zij legde een nieuwe controverse bloot en verweet de elite van Nederland medeplichtig te zijn aan de moord op ruim honderdduizend Joodse Nederlanders. Zag de één het vertrek van Wilhelmina naar het veilige Londen als een daad in het belang van het land, Nanda van der Zee betichtte de koningin van landverraad door naar het buitenland te vluchten wat volgens haar in strijd was geweest met de Grondwet. Hierdoor kreeg Nederland een militair gezag in plaats van een civiel gezag. Met andere woorden: Nederland werd in de schoot van de Duitsers geworpen. Na de oorlog zou Wilhelmina volgens haar ook een goede zuivering van misdadige Nederlanders en landverraders tegen hebben gehouden.

Hoe je het ook wendt of keert. Het kwam veel Nederlanders wel uit dat de Joden de aftocht moesten blazen. Huizen en bedrijven kwamen vrij te staan en konden worden ingenomen. Het boek ‘De Papieren Oorlog’ van de schrijver van dit stuk toont aan, dat Nederland door onder een hoedje te spelen met de Duitsers de Joodse mensen met bedrieglijke prakijken de dood instuurde.

‘Een verzameling meelopers, opportunisten en vermeende Übermenschen hebben in woord en daad in de Duitse pas meegelopen en de Joden beroofd van hun bezittingen en uitgemoord. Iedereen voerde zo zijn eigen strijd met als enig belangrijk verschil, dat de vermoorde Joden niet ‘fout’ zijn geweest. Zij – oud en jong – kregen een schuldcomplex aangepraat dat het niet verdiende. Onder de burgers bevonden zich ook judassen die met klikbrieven en lidmaatschapen van NSB en WA hun Joodse landgenoten verraden.’ En na de oorlog wilde niemand dat graag erkennen. Integendeel: Bijna iedereen was in het verzet geweest.

Vele gemeenten bleken een uitmuntende rol te hebben gespeeld in de grote vernietigende Duitse tredmolen. Het NIOD wil de rol van de gemeenten tijdens de Tweede Wereldoorlog later onderzoeken, maar de uitkomst staat al zo goed als vast. De vlek op het blazoen moest na de bevrijding worden weggewassen. Met hun betogen hebben de koning en de premier Nederland na 75 jaar even weer duidelijk gemaakt, dat die vlek niet helemaal is verdwenen, en het Joodse volksdeel uit mensen bestaat en niet uit, zoals de Duitsers hebben doen willen voorkomen, uit beesten, die moesten worden afgeslacht.

Mark Rutte en Willem-Alexander van Oranje-Nassau hebben het verschil gemaakt. Zij hebben ook de grenzen weer getrokken tussen daders, slachtoffers en omstanders en medeplichtigen. Die waren volgens wijlen bijzonder hoogleraar Hedendaags Jodendom, zijn geschiedenis en zijn cultuur, Evelien Gans, aan de Universiteit van Amsterdam, die onderzoek deed naar de ingewikkelde verhouding tussen Joodse en niet-Joodse mensen, vervaagd. Zij probeerde een weg te vinden tussen ontkenning en alarmisme.

Met hun toespraken hebben de koning en de premier journalisten die hun plicht verzuimen en op dubieuze gronden geen aandacht zeggen te kunnen besteden aan een weggevaagde Joodse gemeenschap in een bepaalde gemeente, en daarmee in feite de maatschappelijke relevantie ervan ontkennen, de loef afgestoken.

De koning is niet de enige die de geschiedenis niet kan ‘loslaten’. Zijn waarheid is in ieder geval van historische betekenis geweest. Zijn mooie woorden mogen Joodse overlevenden en nabestaanden dan wel hebben geraakt, maar die kunnen de pijn van de bevrijding en het gevoel dat ze in de steek zijn gelaten toch niet wegnemen. Met geld is geprobeerd die pijn te verzachten.

De pijn verdwijnt tijdelijk weer even in één van de laden van het collectieve geheugen om weer weg te zinken. Hoe de helden op sokken reageren als er morgen oorlog uitbreekt – wat niet lijkt op een coronaoorlog – zal dan wel duidelijk worden. Dat ze voor hun eigen hachje kiezen, hoeft en kan hen niet kwalijk worden genomen, omdat ze niet beter weten en de leider op zijn/haar woord geloven. (Of wel?)

Volgzaamheid is hierin funest. De familie Hazewinkel van het commerciële Nieuwsblad van het Noorden, dat de bijnaam ‘Dagblad van het Moorden’ kreeg, wilde – evenals ruim veertig andere kranten in het land – niet stoppen tijdens de oorlogsjaren, omdat de koningin dat niet had gezegd. En drukte dat nieuws af wat de Duitsers opdroegen om na de bevrijding te verkondigen, dat er verzet was gepleegd en een heldendaad was verricht.

Toen de Joden bij wijze van spreken om de hoek van het redactielokaal in Groningen naar Westerbork verdwenen en vervolgens naar de moordkampen in Oost-Europa werd daar niet naar omgekeken. Wel werd na de oorlog de  Nieuwsblad van het Noorden-prijs aan Kamp Westerbork gegeven voor het goede werk dat daar werd verricht om de herinnering aan de Joodse ellende in stand te houden. De toekenning van de prijs bleek niet te getuigen van enig historisch besef, omdat de krant juist tot Jodenhaat had aangezet en de Duitsers had meegeholpen de samenleving te misleiden.

Oud-directeur Dirk Mulder vond niet dat er een smet aan de prijs (bronzen beeld van een krant en een geldbedrag van f 25.000) kleefde, de erfenis van de vermoorde Joden was bezoedeld en er vanuit zijn educatieve plicht een kans was blijven liggen om journalistiek antisemitisme aan de kaak te stellen. Het omstreden oorlogsverleden van de krant was naar zijn overtuiging niet ernstig genoeg geweest om de prijs te weigeren.

Hij meende ook, dat de commissie waar overigens wel oud-directielid R. Hazewinkel inzat, het besluit onder voorzitter van voormalig Commissaris van de Koningin, Hans Aalders, de toekenning van de prijs aan Westerbork volstrekt onafhankelijk had genomen. De Hazewinkels handelden overigens niet alleen. Ze hadden de steun van hun ruim zestigduizend abonnees, die door niet weg te lopen, zoals bij de Volkskrant gebeurde toen die onder Duitse toezichtstelling werd geplaatst, de persen van de ‘Volksvriend’ lieten doordraaien en zich evenals de duizenden toeschouwers die de parades gadesloegen, associeerden met de Duitse bezetters, die met een ziekelijke voorkeur voor ontmenselijking een betere toekomst beloofden…

Mijn gekozen waardering € -