Dat blijkt uit een dubbeldik dossier van een lid van een Joodse gemeente dat het na vijf jaar lidmaatschap aan de stok krijgt met het bestuur, er een beerput moet worden leeggeruimd en Judaïsme een onherkenbaar gezicht geeft. Het begon met een jubileumboek dat met medewerking van het bestuur was verschenen en behept leek te zijn met een kwaadaardig virus.
Het ging de verkeerde kant op, toen de man met zijn vrouw naar een receptie gingen en zijn vrouw in opdracht van de secretaris door een beveiliger werd tegengehouden. Die wilde in haar tas kijken om te zien of zij daar jubileumboeken in had liggen, die haar man had gemaakt. Toen werd gevraagd waarom hij dat deed, rolde het woord ‘dispuut’ over zijn lippen. Dat klonk raar in de oren, want met het bestuur was afgesproken, dat een bewijsexemplaar zou worden overhandigd als dank voor de medewerking. De secretaris bleek dat overigens alleen te willen aannemen achter het gordijn, waarschijnlijk om besmettingsgevaar te voorkomen. Toen hem later nog eens werd gevraagd waarom hij had gedaan wat hij had gedaan, antwoordde hij – waarschijnlijk om ervan af te zijn – dat er geen reden voor was geweest. Waarom dan al die drukte?
De rabbijn lichtte een tipje van de sluier op. Hij stelde dat de toon van het boek het bestuur niet zou hebben bevallen en kennelijk pijn aan oren en ogen heeft gedaan. Hij kon het weten, want hij had als enige het manuscript toegezonden gekregen, omdat hij had beloofd een voorwoord te zullen schrijven. Daar zag hij evenwel weer vanaf, omdat de tijd voor de deadline te kort zou zijn geweest.
Op de achtergrond speelde nog een andere zaak een rol mee. Voor de gemeente was een website gemaakt om nieuwe leden te trekken. Het bestuur wilde zo uit de financiële zorgen komen. Met de voorzitter was afgesproken, dat de website op naam van de maker zou worden gezet om daarmee het intellectueel eigendomsrecht veilig te stellen en te kunnen optreden als het auteursrecht op de inhoud zou worden geschonden.
De andere bestuursleden waren hierover kennelijk niet door haar gebriefd, want toen de penningmeester begon tegen te sputteren dat de kosten opeens niet meer op te brengen zouden zijn, ondanks het succes van de website, dacht de secretaris zonder de afgesproken evaluatie na een jaar af te wachten zo maar even de website te kunnen opeisen. Dat terwijl het bestuur eerder de maker had beticht dat hij geknoeid zou hebben met e-mails die voor het bestuur waren bedoeld. Hoewel de tenaamstelling volkomen legaal was, insinueerde het bestuur later dat er onrechtmatig zou zijn gehandeld zonder het advies over te nemen de rechter dat te laten bevestigen.
De kwestie met de beveiliger met gasten en leden als getuige was nog blijven hangen. Toen het bestuur om opheldering werd gevraagd, bleek de secretaris – wat toch echt met eigen ogen was waargenomen – te ontkennen, dat hij daartoe opdracht had gegeven. De andere bestuursleden sloten zich daarbij aan en beëindigden het contact.
Iemand die dichtbij je staat voor leugenaar uitmaken en elkaar dan op sabbat in de sjoel in de ogen kijken, vertroebelt de omgangsvormen en dan verontwaardigd zijn als je als bestuurslid geen hand krijgt omdat je, zoals verderop is te lezen, kinderen de toegang tot het onderwijs ontzegt, getuigt van een verwrongen geest. Als een bestuur je wil pakken, zo redeneerde het lid, op je kinderen en zo probeert te knakken, moet daar even een plasje over worden gedaan.
In een poging de kop van het bestuur uit het zand te krijgen, zag hij slechts als enige uitweg zijn hart te luchten op zijn website. Het duurde even voordat het bestuur het geschrijf opmerkte en in plaats van enige compassie volledig over de rooie ging.
Wat de één voor waarheid aanzag, was voor de ander bezijden de waarheid. En dat vermeende ‘bezijden’ beloonde het bestuur met een royement, wat niet terug te vinden was in het reglement waar het bestuur door werd geregeerd. Het leek ook een onbezonnen actie, want het bestuur had een verkeerd artikel uit het reglement genomen om zich op hem te kunnen wreken. Dat artikel gaf echter alleen een lid het recht op te zeggen en niet het bestuur wat daar vervolgens bloeddorstig misbruik van maakte.
Het bestuur bleek een voorliefde te hebben om voor eigen rechtertje te spelen, want de leden werden van het voorval blind en doof gehouden. Terwijl de hoofdrabbijn nog bezig was met een bemiddelingspoging besloot het bestuur dat niet af te wachten en royeerde het gezin. De schoolrabbijn kreeg instructies geen les meer te geven aan de kinderen.
Na het nodige duwen en trekken schoof het bestuur aan tafel, toen het gezinshoofd een advocaat erbij had gehaald om het onderwijs weer nieuw leven in te blazen. Afgesproken werd dat de website zou worden overgedragen aan het bestuur in ruil voor het royement. Het was een compromis, want Joden hoefden per definitie geen parels en kralen mee te nemen om lid te zijn van een gemeente in hun woonplaats. Dat wordt bepaald door de identiteit, die wordt bezegeld door de rabbijn. Het oplossen van een zakelijk geschil om het lidmaatschap opnieuw te verwerven, is dan ook zeer onorthodox. De rabbijn kon het dan ook niet eens met de uitschrijving zijn, omdat zijn inschrijving onherroepelijk is en eindigt als het lidmaatschap zelf wordt opgezegd, of als je bijvoorbeeld moslim wordt.
De advocaat stuurde de overeenkomst naar het bestuur om te ondertekenen. Voor de zekerheid had hij in zijn begeleidend schrijven het verzoek opgenomen om een korte verklaring mee terug te sturen, waarin zou staan dat het royement van de baan was. Die bleek na retournering niet in de enveloppe te zitten. De druiven leken te verzuren. Een gesprek met de penningmeester bracht helderheid.
Hoewel aanvankelijk werd gesteld dat het gezin niet zou zijn geroyeerd in ruil voor de website, bleek hij de website als onderpand te willen gebruiken om het gezin mores te leren. Hij pleegde inbreuk op de burgerlijke staat door de vrouw voor het blok te zetten en haar te laten kiezen tussen haar man of het bestuur. Als zij voor het bestuur koos, kon zij met haar kinderen opnieuw lid worden als zij even haar inkomen opgaf, zodat de penningmeester de hoogte van haar kerkelijke belasting kon vaststellen.
En wat de royementsbrieven betrof, liet zijn geheugen hem in de steek. Zolang niet op het kunstje van de penningmeester om de vrouw te vervangen voor de man zou worden ingegaan, bleef het royement voor het gezin van kracht. Zijn reactie was als een druppel die de emmer deed overlopen en veegde daarmee de overeenkomst van tafel. De penningmeester zag zijn kans schoon de overeenkomst weer op tafel te leggen, toen hij voor een arbitragecommissie moest verschijnen, die gevraagd was het royement nietig te verklaren.
Foute (davidster) boel: De irrationele vijandschap tussen beerput en doofpot (2)