Een stap terug in de tijd, toen ik als journalist van mijn bureau ben weggelopen om zelf te kijken in het door burgeroorlogen geplaagde Guatemala, Honduras, El Salvador en Nicaragua, waar het nieuws via de ratelende telex vandaan kwam en het leven zo goed en zo kwaad als het ging, doorzette.
Via de PanAmerican Highway rees op een gegeven moment de hoofdstad, Guatemala City op. Daar was een andere hotelkamer, die er ook niet uitzag, maar dit hoorde kennelijk bij het leven van een low budget journalist, die reisde om zelf het nieuws te ontdekken.
Kenmerkend van deze vervallen kamer was de verstopte closetpot, waar de drollen van een andere gast in ronddreven. De stad verlaten kon op dat moment niet. De burgeroorlog had het busverkeer ’s avonds verlamd. Als het even kon, wilde ik zo snel mogelijk Centraal-Amerika doorsnijden, uit angst in het door burgeroorlogen geplaagde Guatemala, El Salvador en Nicaragua doodgeschoten te worden. In deze ontwrichte landen was je je leven niet zeker. En blanken die op Amerikanen leken, waren niet bijzonder geliefd…
Bij de grens met El Salvador werden met veel militair vertoon en machinegeweren losjes in de hand paspoorten en bagage nauwkeurig onderzocht. De sfeer was gespannen. De mensen werden behandeld alsof ze terroristen waren. De soldaten hadden geen scrupules, zo verraadden hun gezichten, als het moest, schoten ze je dood, alleen omdat de rijke bananenfamilie Christiani de macht in handen wilde houden. Dat was weer tegen de zin van de linkse verzetsorganisatie FMLN, die schietend vanuit hinderlagen het bewind probeerde te ondermijnen om het lijden van de armste weg te nemen.
Tienduizenden mensen hadden de bloedige strijd al met hun leven moeten bekopen en niemand scheen de nutteloosheid daarvan in te zien. El Salvador had over skeletten niet te klagen. Die konden eventueel over tweeduizend jaar net als in Mexico tegen het heffen van een entreeprijs in een museum bekeken worden door toeristen. Buitenlandse journalisten waren in deze landen ook niet zo gewenst. Vijf Nederlandse IKON-journalisten hebben dat geweten want ze werden vermoord.
‘Ze bemoeien zich met zaken die hen niet aangaan’, zei een man naast me in de bus die kennelijk niet begreep dat buitenlandse journalisten/waarnemers een noodzakelijk kwaad waren om ellende te voorkomen en/of te verhelpen. Alsof ook de andere moorden op priesters, nonnen, politici en burgers niet waren gebeurd, knorde de bus verder.
In San Salvador stond de kathedraal waar vrijheidsstrijders in 1981 voor wereldnieuws zorgden door in het wilde weg te schieten op onschuldige burgers fier als een grafsteen overeind. Velen vonden toen de dood of raakten gewond. Veel was er niet in de wereld veranderd als daar het uit de lucht schieten van een Maleisisch passagiersvliegtuig boven Oekraïne met 286 passagiers en 15 bemanningsleden onder wie 193 Nederlandse slachtoffers werd neergelegd, de slachting onder de Hutu’s door de Tutsi’s in Rwanda en de raketaanvallen in Israël.
Toen ik voor de dichtgetimmerde kathedraal stond, kwamen de televisiebeelden in me op; de reden van dit bloedvergieten wist ik niet meer, wel dat het waanzin was geweest om onschuldige mensen op dit plein, waar Magere Hein nog rond leek te hangen, daarvoor op te offeren. De burgeroorlog stoorde zich daar niet aan.
Op straat liep iedereen nog steeds het risico neergeschoten te worden. Niemand was veilig in de stad. Alhoewel. Eén man was kennelijk wel bezorgd om mijn veiligheid. Hij trok aan mijn mouw en adviseerde me een kamer te boeken in hotel ‘Bruno’. Daar bleek dat niet alleen om me heen, maar ook boven mijn hoofd de burgeroorlog in de achtertuin van de Verenigde Staten woedde, toen monsterlijke gevechtshelikopters met zware mitrailleurs rakelings over het hotel zoefden.
De burgeroorlog liet Dave uit Los Angeles, die in het hotel logeerde, koud. Hij had heel andere problemen aan zijn hoofd. De rossige Amerikaan was vastgelopen nadat zijn vriendin hem in de steek had gelaten. Hij had haar op zijn motor van Los Angeles naar El Salvador gebracht. Ze hadden samen een te gekke tijd gehad, maar toen ze in San Salvador waren aangekomen, had ze hem de bons gegeven. Dave kon haar gedrag niet plaatsen. Onder de papalayes, deegplakjes met vlees en kaas, vertelde hij altijd zijn eigen weg te zijn gegaan, omdat zijn ouders hem niet zagen staan. ‘Ik had contacten met de maffia, maar toen ik door meditatie God had gezien, heb ik mezelf op het rechte spoor gezet. Ik kijk nu uit naar het einde om te ervaren wat de dood betekent. Ik ben blij dat ik mijn kennis kan overdragen in dienst van God. Heb je zin om mee te gaan naar het meditatiecentrum?’ vroeg hij. Ik knikte.
In het klinische gebouw keek ik verbaasd op, toen Dave een toespraak hield om begrip te vragen voor zijn moeilijke situatie. ‘Ik voel me een baby. Ik weet niet veel. Ik word rondgeleid door mijn geestelijke leiders, de Maharadja’s. De mensen op de wereld spreken ieder een verschillende taal, hebben ieder een eigen cultuur. Maar waar je ook gaat, het blijkt dat je overal hetzelfde tegenkomt. We zijn allemaal gelijk en hebben dezelfde verlangens.’
Zijn monoloog sorteerde niet in het gewenste resultaat. De toehoorders wensten hem na afloop wel sterkte, maar niemand haalde het in zijn hoofd hem geld toe te stoppen of hem op te nemen. Zijn vriendin, voor wie de toespraak waarschijnlijk gold, bleef stoïcijns: zij had haar doel bereikt en had hem niet meer nodig.
Terug in mijn hotelkamer strooide Dave in kleermakerszit wat marihuana in een shagje om in een betere stemming te komen. Ik deed mee en liep daarna als een vrolijke, dronken man over straat. In een kleurloze kroeg gooide Dave als een elastische John Travolta zijn benen los op het nummer Staying Alive van de Bee Gees. We waren los van de wereld, zweefden op wolken door het land van vreugde en zonneschijn. De volgende dag zigzagden we high naar de Amerikaanse ambassade.
Het luxe gebouw viel geheel uit de toon, het was een Amerikaans eiland in een vreemd land. Een vesting waar soldaten met een stoppelhoofd in strak uniform op de vier afdelingen politiek, economie, consulaire zaken en administratie de vijanden buiten de deur probeerden te houden. Dave speelde met de mimiek van de clown Popov in het Amerikaanse bastion de rol van een platzakke en hulpeloze jongeman die van de ondergang gered moest worden. De Amerikaanse consul luisterde in zijn chique vertrek, dat op grond van de pikorde was afgescheiden van de overige ruimten, met een half oor naar zijn verhaal en had klaarblijkelijk voor onze binnenkomst zijn standpunt al ingenomen. ‘Ik kan niets voor je doen. Niet omdat ik niet wil, maar omdat het Amerikaanse Congres de regels en wetten heeft gemaakt. Ik was zelf ook blut, toen ik ooit in Rome rondzwierf. Je moet jezelf helpen. Als je er niet meer uitkomt, moet je naar werk zoeken of je familie om hulp vragen.’
Een snibbige secretaresse onderbrak het gesprek, toen ze de koffie binnenbracht. Het was haar aan te zien, dat ze het liever niet deed. Zeker niet voor het ongeschoren tweetal. We zaten er dan ook vies en slonzig bij. Roest en zweet gaven mijn kleren een bedenkelijke geur. Mijn haar sprong van vettigheid alle kanten op.
Ik speelde de rol waar ik goed in was, die van toeschouwer, en had grote schik in het komische schouwspel van Dave, die zich als een querulant gedroeg tegenover de consul die een das als strop om zijn nek had zitten in zijn rol van een onaardige stiefvader. Ik vond dat we drie schlemielen bij elkaar waren en lag van binnen dubbel van het lachen om dit komische aspect.
‘Ik mag zijn ogen niet’, zei Dave, toen we even alleen werden gelaten. Ik grinnikte instemmend. De man reageerde als een robot, een marionet van het Systeem zonder emoties in zijn ogen, geleefd door regeltjes en wetjes. Hij had een greintje menselijkheid kunnen tonen door spontaan zijn eigen portemonnee te trekken, maar dat kwam niet in hem op.
Dave’s gezelschap was aangenaam. Zijn hartelijkheid en aanstekelijke lach onderdrukten mijn gevoelens van heimwee. Dave, bijgenaamd Babe, schiep op zijn beurt weer genoegen in mij, want hij had lange tijd geen blanke meer gezien. ‘Waarom ga je niet terug als je heimwee hebt?’ vroeg hij. ‘Daarvoor vind ik het nog te vroeg. Ik wil meer zien’, antwoordde ik. ‘Ik zou graag de Rocky Mountains weer willen zien, maar ik denk er net zo over als jij. Ons huis kan overal zijn. We zijn kinderen van het universum, niet dan?’ ‘Ja, ja, je hebt verdomme groot gelijk, Babe.’
Het was het laatste gesprek met deze vrijbuiter. Een kennis nam hem mee naar huis. Dave kon zijn geluk niet op over deze geste, spreidde zijn armen omhoog alsof hij God in de armen wilde sluiten, en zijn smalle mond veranderde in een brede lach, en een zware last leek van zijn schouders te vallen. Dave had zijn doel bereikt en een steunpilaar gevonden. Ondertussen riep een demagoog via de radio de verzetsstrijders vergeefs op zich over te geven. De strijd leek niet op te houden.