Zelfs op de meest afgelegen plek op de grens van de Solomonseilanden en Papoea-Nieuw-Guinea kwam reisjournaliste Iris Hannema nog Australiërs tegen en was er een duikwinkel. Niks in deze wereld is nog puur en uniek, schreef ze in een vilein en zeer lezenswaardig stuk over reisjournalistiek in de Volkskrant. Het is een zwanenzang van een globetrotter die tot rust is gekomen in de Franse Alpen.
Wat aandoenlijk toch, die eeuwige wens om unieke ervaringen te beleven. Maar iedereen die naar verre, liefst onherbergzame is afgereisd, zal zich er in herkennen. Er lijkt een onderscheid te bestaan tussen reizen en op vakantie gaan. De reizigers storten zich in avonturen in die verre oorden en de vakantiegangers gaan naar de Costa del Sol tingelingeling of gaan zich volvreten en –zuipen op een ressort in de Dominicaanse Republiek, of nog zieliger, ze gaan met de caravan op een camping op de Veluwe staan. De reiziger kijkt neer op de vakantieganger en noemt zichzelf voor geen goud toerist. Maar ooit zei een collega tegen me. “Je richt minder schade aan als je naar Benidorm gaat, want dat is al verpest.” En ik moest hem gelijk geven.
Grote kloof
De coronacrisis veroordeelt ons nu tot de Veluwe (ik beperk me gemakshalve hiertoe, maar het kan elke plek in Nederland zijn) en de buitenlandse oorden waar we met de auto of het vliegtuig nog wel kunnen komen en dat schopt de hele reizigers-vakantiegangers-pikorde in de war. Maar er gebeurt iets moois: op de Veluwe kunnen we ervaringen opdoen die we anders zoeken op Sulawesi of in Congo. We kunnen genieten van de natuur en contact leggen met de plaatselijke bevolking en oh, voordeel, we spreken ook nog de taal. Er wordt de laatste tijd zo veel geschreven over de grote kloof tussen de Randstad en het oosten, noorden en zuiden van het land dat dit nog niet eens zo’n rare vergelijking is. Corona stelt ons in staat om in eigen land onze leefwereld te vergroten. En verdomd ik zie mooie dingen bij mijn Facebookvrienden en op Twitter. Mensen zien de schoonheid van hun eigen land.
Dit is waar je voor op reis gaat. Je wilt omgevingen en mensen leren kennen die anders zijn. Unieke ervaringen opdoen, ontroerd worden. Als je met de caravan naar de Veluwe gaat en die niet volstouwt met appelmoes, doperwten en diepvriespizza’s en gewoon elke dag in het dorp gaat wandelen, boodschappen doen en biertjes drinken, loop je een behoorlijk grote kans om een unieke ervaring op te doen in eigen land.
Nu corona ons op de hielen zit en dwingt om onze reizen veel selectiever te kiezen, is het goed om na te denken over het belang van reizen om tot rust te komen of uit onze dagelijkse sleur te geraken. Ik zelf concludeer keer op keer opnieuw dat ik in mijn hangmat thuis, liefst met de communicatie-apparatuur buiten handbereik, het meest tot rust kom. We verkeren in Rio nu – juli 2020 – nog steeds in een soort van lockdown en we zijn er veel slechter aan toe dan mijn landgenoten in Nederland.
Wat ik het meest mis nu is niet reizen of vakantie, maar de rodas de samba – de sambakringen – in de stad. Voorlopig niet te doen, want dat trekt bij elkaar klittende en luidkeels zingende en omhelzende mensen aan. Veel te link. Maar door dit soort beperkingen dreigt Rio wel zijn ziel te verliezen, het straatleven, de emotie van een donker trillende drum. Unieke ervaring, hahaha. Kun je zomaar ineens midden in de stad tegenkomen. En dat gebeurde ook.
Uitgeteld op het eenpersoonsbedje
Mijn eerste nacht als correspondente in Rio verbleef ik in een piepklein kamertje in een airbnb-huis. Ik had de hele voorafgaande nacht in het vliegtuig uit Bogotá gezeten en had de dag besteed aan het verkennen van de omgeving, toen ik ‘s avonds, uitgeteld op het eenpersoonsbedje in dat kamertje opeens die drum hoorde. Van de overkant van de straat. Ik realiseerde me meteen dat ik weleens een unieke ervaring zou kunnen meemaken, zette mijn vermoeidheid opzij en schoot in een broek en een trui. Aan de overkant was een winkel annex bar waar een groepje mannen muziek zat te maken en te zingen. Eromheen trommelden mensen op tamboerijntjes en zongen uit volle borst mee. Verlegen bestelde ik een flesje bier en sloeg het tafereel ontroerd gade. Mijn eerste roda de samba was me in de schoot komen vallen. Ik kreeg meteen uitgebreid uitleg over andere plekken dichtbij waar ik ook naar rodas de samba kon gaan en ik werd lid van de Carnavalsgroep É pequeno mas vai crescer (Hij is klein maar gaat groeien). Oubolligheid kent in Rio net als in mijn geboortedorp Voerendaal geen tijd en verdomd, tijdens het Carnaval wordt er óók gehost en soms ontstaat er spontaan een polonaise. Zo waan je je soms op duizenden kilometers afstand toch nog thuis.
Voor mezelf was de beslissing om naar Latijns Amerika te gaan in 2002 een goeie. Het continent past beter bij me dan mijn eigen land en de reislust is ook meteen veel minder geworden. Maar dat betekent niet dat ik tegen reizen of vakantie pleit. Kom nou. Al lijk ik het tij tegen te hebben.
Duitser in de plomp
Want al voor dat het coronavirus de kop opstak, regende het klachten over overvolle steden en verpeste paradijzen. Amsterdam is een van de slachtoffers. Op Maartenonline stond onlangs nog een verhaal over Chinezen en dagjesmensen uit Assen en hoe dat Amsterdam verandert. Tja, Assenaren willen net als Amsterdammers weleens een dagje weg. De Amsterdammer gaat dan zijn stad uit, de Assenaar zoekt die grote stad op, allebei wellicht omdat ze behoefte hebben aan iets anders dan het gebruikelijke.
Ilja Leonard Pfeijffer beklaagt zich in Grand Hotel Europa uitgebreid – het had wat mij betreft wel wat minder gekund, hoewel ik het boek met heel veel genoegen heb gelezen – over toeristenhordes. Hoe ze Giethoorn bestormen en hoe mannen met verwassen t-shirt waar hun bierbuik onderuit steekt het straatbeeld in het historische Valletta op Malta ontsieren. In het al helemaal tot hel verworden Venetië duwt hoofdpersoon Ilja zelfs een Duitser in de plomp. Deze heeft een van de tulpen geknakt die Ilja had gekocht om een wit voetje te halen bij zijn vrouw.
Ik ben nog nooit in Venetië geweest en zou het graag een keer zien, denk ik dan in mijn onschuld, net als New York trouwens, en Boedapest en Kaapstad. Ik hoef geen unieke ervaringen. Gewoon een beetje rondkuieren en musea bezoeken en lekker eten en drinken. Net als miljoenen andere mensen. Stel dat we met zijn miljoenen zeggen ‘We blijven thuis’. Dan hebben andere miljoenen een probleem.
Wij Noord-Europeanen verkeren in de bevoorrechte positie samen met de Amerikanen en de Canadezen dat we al tientallen jaren op reis gaan. Londen en Parijs zijn al veel te gewoon geworden, we hebben al zo veel gezien. Maar hebben we er ooit bij stil gestaan dat de plaatselijke bevolking misschien niet altijd blij met ons is geweest? Volgens mij interesseerde ons dat geen bal, of we gingen er gemakshalve vanuit dat dat wel goed zat. Terwijl begin jaren tachtig in Portugal de vrouwen met bedekte borsten op het strand lagen, moesten wij zonodig topless, omdat we dat thuis ook deden. Die Portugezen liepen achter!
Nu de middenklasse eerst in Zuid- en Oost-Europa en later ook in landen als China, Rusland en Brazilië is gegroeid, hebben meer mensen de kans gekregen om op reis te gaan. We zijn ons privilege kwijt en sterker nog: ze komen ook bij ons op bezoek. We zijn bestemming geworden en niet alleen meer voor Duitsers die naar onze westkust gaan. Daar moeten we ons bij neerleggen.