De partij was opgericht uit onvrede over het algemeen kiesrecht en de stemplicht, die in 1917 waren ingevoerd.
De bakermat van de partij was het Amsterdamse café De Uilenkelder, geliefd onder dadaïstische kunstenaars, anarchisten en bohémiens. Voornaamste initiatiefnemer was de Utrechtse schilder en schrijver Erich Wichman. Daarnaast waren de Club Dada van schrijver en kunstenaar Anton Bakels, een vereniging van anarchistische bootwerkers en het blad De Vrije Socialist van Gerard Rijnders betrokken bij de parij.
‘Wij ontkennen niet, de opzet was geestig, had een groote dosis humor in zich. Maar voor ons was ’t galgen-humor; door ons was de gijn niet gezocht, dóch slechts een begeleidend verschijnsel, schreef Rijnders later in het boekje Van de Straat in den Raad.
‘Als makke schapen naar de stembus gaan, dat vloekte tegen onze anarchistische beginselen,’ aldus Rijnders. ‘Maar wij voelden toch evenzeer dat het stil boeten laten betalen door, het in de gevangenis laten stoppen van enkelen onzer, evenzeer tegen onze anarchistische gevoelens indruischten.’
In 1921 schoof de partij de zwerver Had-je-me-maar (Cornelis de Gelder) en de oud-anarchist Bertus Zuurbier als kandidaat-leden naar voren. Mocht de zwerver niet willen dan was het de bedoeling dat er soortgelijke kandidaten op de ranglijst kwamen te staan: ‘Een herriemaker, een saboteur, een ongelooflijke lastpost en stuk blamage, een man of vrouw kortom, die de grootste konsternatie teweeg brengt.’
Cornelis de Gelder was een gewezen kermisacrobaat die woonde in de Amsterdamse Koestraat, maar die bij dag en nacht rondzwierf in de omgeving van Rembrandts- en Thorbeckeplein. Daar kende men hem van zijn strijdkreet Hap!, de Italiaanse krijgsdans en wilde gebaren.
Op zijn negenentwintigste stierf zijn vrouw in het kraambed en enkele jaren later ook zijn tweede vrouw. Hij bleef achter met in totaal vijf kinderen en probeerde, als zo velen in die jaren, zijn verdriet te verdrinken in jenever.
Tijdens zijn eerste en enige verkiezingsrede eiste hij dat de prijs van de jajem, de borrel, zou worden teruggebracht op 5 cent per glas, want, zo riep Hadje-me-maar uit, wie geen jajem drinkt, is een snoeper! Verder verlangde hij dat de prijs van het brood omlaag moest tot 11 cent, en van het vet tot 35 cent.
Als Had-je-me-maar tegen sluitingsuur in een kroeg weer eens ‘in de olie’ was, riep hij volgens kranten van die tijd: ‘Jullie kunt den heelen nacht openblijven, ik ben lid van den gemeenteraad, ik geef vergunning!’
Bertus Zuurbier, de tweede kandidaat, was een gedesillusioneerde, verbitterde revolutionair van de oude stempel, met een flambard en een flodderdas, vervuld van haat tegen de maatschappij. Hij colporteerde op het Amstelveld met een blaadje van de links socialistische beweging, volgens kranten van die tijd ‘vijandig en felgebekt’.
Het zitting nemen van een bedelaar en openbare dronkaard in een achtbaar college als de Amsterdamse raad – de beste man moest per auto naar het stadshuis worden gevoerd om zijn handrekening als kandidaatslid te verifieren – moest natuurlijk koste wat kost verhinderd worden. Daarom kreeg de politie de opdracht om scherp op Had-je-me-maar te letten en hem meteen op te pakken wegens openbare dronkenschap.
Om die reden werd Had-je-me-maar vergezeld van soort lijfwacht, die dag en nacht in zijn gezelschap bleef.
Op 7 april trof een agent hem dan toch om half zes in de ochtend in lamme toestand aan in het plantsoen van het Rembrandtplein. En zo verhuisde Had-je-me-maar naar de quarantaine-inrichting op Zeeburg om te worden ontluisd en van schone kleren te worden voorzien. Enkele dagen later, op 1 mei, werd hem in de gevangenis een verklaring voorgelegd, waarin hij afstand deed van zijn raadszetel.
Intussen steeg het aantal tegen hem wegens openbare dronkenschap opgemaakte processen-verbaal zozeer dat de rechter de delinquent veroordeelde tot het verblijf, gedurende een jaar, te Veenhuizen.
Zijn familie ging in hoger beroep tegen de opzending naar de Drentse rijkswerkinrichting. Zelf was De Gelder niet aanwezig. Hij was tijdelijk ondergebracht in een Sanatorium voor drankzuchtigen te Beekbergen.
Inmiddels was hij zo beroemd dat het publiek de inrichting trachtte te bezoeken en het bestuur zich genoodzaakt zag het terrein met bordjes verboden toegang te omringen.
Eind 1922 stond Had-jeme-maar na een jaar Veenhuizen weer op het Rembrandtplein. Mèt wandelstok en sigarenkistje, maar in nette kleren en met gewassen haren. Ieder aangeboden borreltje of glaasje bier wees hij af. Hij was een fatsoenlijk mens geworden en wilde zijn kost verdienen met eerlijke handel. Die handel bestond uit de verkoop van prentbriefkaarten met aan de ene zijde een foto van hemzelf en aan de andere kant een vers van Koos Speenhof.
Als straatkoopman frequenteerde hij nog jarenlang het Rembrandtplein. Daar is hij ook gestorven: op 30 november 1931 werd hij op het plein overreden door een auto.
Zuurbier werd als lijstaanvoerder wèl als raadslid geïnstalleerd en hij is vier jaar lang een trouw bezoeker geweest van de raadsvergaderingen. Maar deze man, die op de markt voor een groot publiek redevoeringen hield, waar de stukken afvlogen, deed tijdens al die vergaderingen vaak geen mond open.
Op 5 juli 1922 nam de partij wel deel aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Lijsttrekker was toen de cabaretartiest Klaas Driehuis, die tijdens verkiezingsbijeenkomsten, zingend het partijprogramma voordroeg.
De stemplicht werd in Nederland pas in 1970 afgeschaft omdat mensen die onvoldoende geïnteresseerd zijn in politiek niet gedwongen moeten worden om geëngageerde burgers te worden.