Saddam’s meest onmenselijke aanval op Iraanse Koerden
In september 1980, viel het Iraakse leger Iran binnen en begon een oorlog die acht jaar zou duren. Saddam Hoessein had gehoopt voordeel te halen uit de post-revolutionaire chaos in Iran en verwachtte een beslissende overwinning tegenover een ernstig verzwakt Iran. De overleden Iraakse dictator liet ook meermaals chemische wapens los op Iran. Dit conflict wordt dan ook beschouwd als een van de dodelijkste in de moderne geschiedenis.
In Sardasht, op een kristalheldere middag 34 jaar geleden (28 juni 1987), lieten Saddam Hussein’s oorlogsvliegtuigen een giftige regen van chemische wapens los, waarbij niet minder dan 113 burgers omkwamen en duizenden gewond raakten, met blijvende schade voor driekwart van de 12.000 inwoners van de stad.
De slachtoffers hijgden en braakten op roestende bussen terwijl ze met spoed naar ziekenhuizen werden gebracht. Ze vielen dood neer op de geplaveide straten van het stadscentrum. Ze schreeuwden het uit terwijl hun ogen brandden en hun huid bubbelde. Overlevenden blijven getekend voor het leven.
Nog pijnlijker dan de wonden, is wellicht het feit dat zij niet dezelfde internationale erkenning krijgen als de slachtoffers van Halabja – een stad in Iraaks Koerdistan die in 1988 met een soortgelijke aanval te maken kreeg. Halabja wordt jaarlijks wereldwijd herdacht, en er is veel aandacht en hulp voor de slachtoffers. De slachtoffers van Sardasht hebben hun strijd om OOK internationale erkenning van het afschuwelijke bloedbad te krijgen echter niet opgegeven.
Iran moet nog steeds zorgen voor tienduizenden mensen die tijdens de oorlog aan giftige chemicaliën zijn blootgesteld.
Tweemaal een mes in de rug door het Westen
De invalide Iraanse oorlogsveteranen (burgerslachtoffers krijgen ook de eervolle status van oorlogsveteraan of Janbaz) zijn twee keer het slachtoffer geworden van het onverschillige handelen van het Westen ten opzichte van de Iraans-Iraakse oorlog; ten eerste, toen de Westerse regeringen chemische wapens en technologie om dergelijke wapens te gebruiken aan de toenmalige Iraakse president Saddam Hoessein gaven.
“Ik geloof dat als de (functionarissen) van de VN echte menselijke ijver hadden gehad, en als zij trouw waren geweest aan hun slogan dat zij voorvechters zijn van de mensenrechten of de rechten van alle mensen en de onderdrukten, zij Saddam niet zouden hebben toegestaan opnieuw chemische wapens te gebruiken”. – Nasser Afshari, Iraans slachtoffer van chemische wapens.
Dit citaat toont duidelijk het wantrouwen en de verwijten, die de slachtoffers ook vandaag nog jegens het onverschillige Westen koesteren.
De tweede steek, is het gebrek van internationale erkenning van het leed van de slachtoffers, door de Iraakse-Koerdische stad Halabja symbool te maken voor alle chemische aanvallen uitgevoerd door Saddam Hussein.
De strijd van Iran om Sardasht erkend te krijgen als een internationaal symbool weerspiegelt het isolement dat het land voelde tijdens de acht jaar durende oorlog met Irak, en is volgens velen een van de belangrijkste pijnpunten, waarom Iran altijd op zijn hoede is gebleven voor het Westen.
Wantrouwen
Iran was – en is – nog steeds woedend omtrent de weigering van de internationale gemeenschap om Irak verantwoordelijk te stellen voor zes jaar chemische oorlogvoering. Iran acht zichzelf daarin moreel hoog, omdat het nooit vergeldingsmaatregelen heeft genomen; hoewel het daartoe het recht had krachtens het toen bestaande internationale recht.
Het is belangrijk om te begrijpen dat de huidige politieke leiders van het land (en een groot deel van de stemgerechtigde bevolking) behoren tot een generatie die is opgegroeid op de slagvelden van die oorlog. De ervaring met chemische oorlogsvoering heeft hen geleerd dat zij technologische achterstand moeten overwinnen om te kunnen overleven.
Zij hebben ook geleerd dat zij voor gerechtigheid niet kunnen vertrouwen op het internationale recht, noch op de internationale gemeenschap, om hen in het donkerste uur te hulp te komen.
Zelfvoorziening, zelfredzaamheid, en autarkie – in alle veiligheidsaangelegenheden zijn dit de zorgen die de huidige leiders van Iran drijven. Economische en politieke sancties bevestigen alleen maar overtuigingen die acht lange jaren nodig hadden om wortel te schieten in de bloedige bodem van de loopgraven langs de grens tussen Iran en Irak.
Nucleaire ambities werden geboren
Voor Sardasht, had Iran geen nucleaire ambities. Ayatollah Khomeini had destijds zelfs een fatwa uitgesproken tegen het produceren van nucleaire wapens. Meerdere voormalige Iraanse topambtenaren hebben zelfs verklaard dat Khomeini hen er persoonlijk van weerhield kernwapens te bouwen.
“We moeten op zijn minst nadenken over (massavernietigingswapens) voor onze eigen verdediging,” zei Hashemi Rafsanjani, toenmalig voorzitter van het Iraanse parlement, twee maanden na het einde van de oorlog tussen Iran en Irak in 1988. “Zelfs als het gebruik van dergelijke wapens onmenselijk en illegaal is, heeft de oorlog ons geleerd dat dergelijke wetten slechts druppels inkt op papier zijn.”
En met deze discussie werden de Iraanse nucleaire ambities geboren…