Nooit meer honger. Voor politicus Sicco Mansholt, een van de grondleggers van de Europese Unie en een belangrijk brein achter het Europese landbouwbeleid na de Tweede Wereldoorlog, waren het heilige woorden. Als minister van voedselvoorziening was het zijn opdracht ervoor te zorgen dat Nederland te eten had. Aldus gaf hij een fikse slinger aan onze technologische, wetenschappelijke en economische systemen, waarop de boel begon te draaien. Landschappen werden heringericht, logistieke systemen efficiënter gemaakt.
Maar het ontspoorde. De boer raakte gaandeweg verder uit het zicht van de burger, verloor ondertussen de zeggenschap over de prijs van zijn eigen producten en werd door markt en overheid steeds verder de verkeerde richting in geduwd. Hij moest groeien, nog meer koeien nemen, nog meer bestrijdingsmiddelen gebruiken, slimmer en efficiënter werken, meer produceren, nog meer produceren.
Het bleef allemaal niet zonder gevolgen. De biodiversiteit op het boerenerf nam in rap tempo af, het bodemleven degradeerde, het loon van de boer holde achteruit en de algehele waardering voor het voedselsysteem zakte binnen een paar decennia als een pudding in elkaar.
De biodiversiteit op het boerenerf nam in rap tempo af, het bodemleven degradeerde, het loon van de boer holde achteruit en de algehele waardering voor het voedselsysteem zakte als een pudding in elkaar
Voor een habbekrats
Voor consumenten was het helemaal halleluja. Voor een habbekrats trokken ze hun kroppen sla en lappen vlees uit krat en schap. Van je holadijee twee halen één betalen. Maar dat er ergens in de voedselketen een prijs voor de gekte werd betaald, daar dachten ze niet over na. Konden ze misschien ook niet over nadenken, want wisten zij veel waar al die prachtige spullen vandaan kwamen.
Onze voedselsector van de jaren midveertig tot nu toe in een notendop. Mansholt zag de ontsporing met eigen ogen. Het greep hem aan. Hij zeeg echter niet bij de pakken neer, maar kwam op zijn moderniserende schreden terug. Het milieurapport van de Club van Rome gaf hem het laatste zetje naar een grondige omslag.
Winnaar van Europese Mansholtprijs
Voor mensen met hetzelfde lef als deze Groninger boerenzoon werd later de Europese Mansholtprijs in het leven geroepen. Een van de winnaars van deze prestigieuze prijs was boer en filosoof Jan Huijgen.
Hij komt net terug uit het weiland. Nadat hij z’n klompen uitgeschopt heeft, neemt hij plaats in zijn werkkamer op de Eemlandhoeve in Bunschoten. Langs de wanden staan boekenkasten, gevuld met literatuur, poëzie, biografieën, werken van Hammerskjöld, Halík, Bulgakov, Taylor, Piketty. Voor de kasten liggen stapels papier, dossiers, ideeën, schetsen, plannen, vergezichten.
“Weet je wat het met ons voedselsysteem is”, zegt hij, “er moet iemand met lef opstaan die zegt: we gaan het tij keren, de basisproposities grondig herzien.” Hij veert op van z’n stoel en trekt ergens uit een hoek een map tevoorschijn. In de map zit een van zijn vele plannen. Met stevig aangezette potloodstrepen bevat het een routekaart naar een nieuwe werkelijkheid voor voedsel, omgeving, landbouw en gezondheid.
Begrippen bij elkaar houden
Het is heel belangrijk die vier begrippen bij elkaar te houden, zegt hij. “Ze zijn nauw met elkaar verweven. Voedsel is, zonder omgeving, landbouw en gezondheid, niet meer dan een vage abstractie.”
Voedsel is, zonder omgeving, landbouw en gezondheid, niet meer dan een vage abstractie
Hij noemt een voorbeeld. Niet alleen de boer is slachtoffer van onze huidige omgang met voedsel, zegt hij ook de bodem, de biodiversiteit en als we niet uitkijken onze eigen body moeten eraan geloven. Het hangt allemaal met elkaar samen. “Het microbioom in ons maagdarmstelsel is een weerspiegeling van de microbiologie van bodem en omgeving en de voedselproducten die zij produceren. Miljoenen beestjes zitten er iedere dag te kijken wat ze op hun bordje krijgen. Het is een heel precair evenwicht; is de voeding in de bodem matig, dan is wat in die bodem groei ook niet best, en dat merken die beestjes. Als wij over een langere periode te weinig voedingsstoffen binnenkrijgen, kan dat op allerlei gebieden negatieve effecten hebben: immunologisch, neurologisch, conditietechnisch. Wij zijn gemaakt uit het bovenste laagje aarde, we zijn humus met een velletje eromheen. Het is verstandig als we die verbinding met onze herkomst, met wie wij zijn, weer nadrukkelijker zoeken. Dat begint bij een verstandige omgang met de bodem waarin onze gewassen groeien.”
Nieuwe voedselcultuur
In zijn routekaart naar een nieuwe voedselcultuur gaat het in de kern om drie dingen, zegt Huijgen: de herwaardering van voedsel, een hernieuwde verbinding tussen boer en burger, en een nieuw ontwerp voor regionaliteit. “Nog geen vijf procent van ons voedsel komt uit de eigen regio. Aardappels halen we uit Israël, groenten uit Spanje… Terwijl we zelf zoveel te bieden hebben! We moeten er naartoe dat we twintig tot dertig procent uit ons eigen gebied betrekken. En het kan met gemak, hoor. Als ik mijn eigen regio bekijk: aardappels, groente en fruit worden geleverd door de Flevopolder. Boter, kaas en eieren komen uit Eemland en de Gelderse Vallei. Spakenburg zorgt voor brood en vis. Et voila, daar hebben we ons basispakket. Dit soort systemen kun je voor heel Nederland uitdenken.”
Nog geen vijf procent van ons voedsel komt uit de eigen regio
Jan Huijgen zou Jan Huijgen niet zijn als hij niet ook een paar stappen verder had gedacht. Want hoe steekt bijvoorbeeld het logistieke verhaal in elkaar? De drukbezette mens zal voor zijn komkommertjes en tarwebrood toch stad en land niet af gaan fietsen. Nee, natuurlijk niet, zegt hij. Elke stad of regio heeft een voedselhub nodig, waar uit elke buurt een bewoner komt die het pakket voor zijn eigen wijk ophaalt en het daar distribueert.
Met z’n vergezicht de boer op
Het is allemaal een sterk vereenvoudigde versie van een plan dat door Huijgen veel gedetailleerder doordacht is. Met zijn pleidooi, door hemzelf Taskforce Sociale Innovatie VOLG (voedsel, omgeving, landbouw, gezondheid) gedoopt, leurde hij bij zo’n beetje alle gremia en hiërarchische aardlagen van bedrijfsleven, overheid en lobbybeweging. Zoals hij dat altijd doet. Want als Huijgen ergens in gelooft, gaat hij met zijn vergezicht de boer op. Naar Den Haag, Brussel, de provincie, de lokale overheid.
Van de bestuurders heeft hij een financiële bijdrage nodig. Tien miljoen euro wil Huijgen ophalen bij burgers en boeren, tien miljoen moet uit de regio’s komen en tien miljoen dient de minister van landbouw bij te leggen. Met in totaal dertig miljoen kan er volgens hem “een robuust programma” worden ontwikkeld. Dat programma moet vervolgens viermaal worden gedraaid, zodat het geperfectioneerd kan worden. En dan: doorpakken maar.
Anderhalve ton van tachtig mede-eigenaars
In zijn eigen proeftuin, de Eemlandhoeve in Bunschoten, organiseert Huijgen al in het klein wat hij graag veel groter ziet gebeuren. Hij geeft burgers “drie knoppen”, zegt hij. “Knop één is: ik doe mee. Mensen komen bijvoorbeeld bij mij fruit plukken of groente oogsten. Knop twee is: ik bestel. Op die manier houden we (boer en burger) de keten kort. Knop drie is: ik participeer. Burgers stoppen geld in mijn voedselboerderij. Ik heb nu zo’n anderhalve ton van in totaal ongeveer tachtig burgers die mede-eigenaar zijn van de Eemlandhoeve. Ze krijgen een rendement van vijf procent dat in natura wordt uitbetaald. Niet iedereen eist het rendement op; sommigen drukken er hun ecologische waardering mee uit. Ze zeggen: jij zorgt voor de bloemetjes en de bijtjes, dit is mijn bijdrage.”
Het gaat mij om het ontwerpen van een integrale architectuur, waarin burgers hun verantwoordelijkheid nemen
Huijgens vergezicht is niet een louter agrarische aangelegenheid. Overheid, markt en sociaal domein: ze worden er allemaal bij betrokken. “Het gaat mij om het ontwerpen van een integrale architectuur, waarin burgers hun verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld door zelf verbinding met de boer te zoeken, zich te verdiepen in de herkomst van voedsel, en lokaal of regionaal voor eerlijke prijzen te kopen. En de overheid moet de juiste kaders scheppen, zodat boeren zo’n twintig tot dertig procent van hun producten in de regio kunnen afzetten.”