Op Twitter en in recensies buitelden verontwaardiging en boosheid weer eens over elkaar heen. Wat had Renze Klamer, toen nog presentator van talkshow De vooravond, nu geflikt, door tijdens een gesprek over abortus met arts Rebecca Gomperts zich hardop af te vragen: maar wanneer begínt dat leven nou precies, tot wanneer mag je, ethisch gezien, een foetus weghalen, en wie bepaalt dat dan? Gomperts zat aan tafel omdat ze zojuist door Time Magazine was uitgeroepen tot een van de invloedrijkste mensen ter wereld, vanwege haar strijd om vrouwen wereldwijd veilig abortus te laten uitvoeren. De Volkskrant fulmineerde: “Opeens werd Matthijs van Nieuwkerk node gemist. Die had zich wel raad geweten met een Nederlander die erkenning krijgt in het buitenland.” NRC: “Door welke tijdmachine waren we in een gesprek beland waarin ‘baas in eigen buik’ als een ‘extreem’ standpunt werd geduid? (…) Wat hier gebeurde was het ter discussie stellen van het recht op abortus zonder dat openlijk te doen.”
De teneur op sociale media was dezelfde: gereformeerde praatjes bij de EO ok maar a.u.b. niet via neutrale NPO-frequenties!!! Om het met woorden van de NRC-recensent te zeggen: wat hier gebeurde was het verbieden van een mening zonder dat openlijk te doen.
Het is niet voor het eerst dat mensen andere mensen dringend adviseren van hun mening af te zien. Staat de vrije meningsuiting onder druk?
“Dan moet ik even met grove lijnen gaan schetsen. Lang leefden we in een wereld waarin ideologische tegenstellingen bepaalden wie wat vond. Je behoorde tot het vrije Westen óf tot de communistische wereld. Dat eindigde in 1989. Vanaf toen mocht iedereen vinden wat-ie wilde, het maakte niet meer uit. We werden praktisch en pragmatisch en wilden vooral niet meer moraliseren. Nu constateer ik dat we het met z’n allen niet volhouden. We houden het niet vol om niet te moraliseren. In een amorele cultuur missen mensen vroeg of laat hun ankers. Men heeft behoefte aan morele ankerpunten. Die zie je vandaag geweldig opkomen.”
Met de dood van God, schreef Wilfred M. McClay eens in het Amerikaanse academische tijdschrift The Hedgehog Review, zou je verwachten dat het hele vraagstuk van de moraal ook sterk gerelativeerd zou worden. Niemand meer die voorschrijft wat goed is en wat niet.
“Dat zou je denken. Maar de behoefte aan moraal is intrinsiek menselijk. Mensen zijn sociale dieren, ze willen bij een groep horen. Alleen: de omvang van de groep moet overzichtelijk zijn. En dát is het probleem vandaag, dat het allemaal niet meer te overzien is. Door mondialisering, de relativering van normen en waarden, onze ‘postmoderne samenleving zonder oordeel’ en al dat soort verschijnselen, is er geen duidelijke afbakening meer van wie bij jou hoort, en wie niet. En daarom willen we dat die groep kleiner wordt. Vanuit de psychobiologie geredeneerd heeft moraal die markeerfunctie. Vervolgens ontstaat er hiërarchisering van groepen: niet iedere groep kan zijn invloed even zwaar laten gelden. Er ontspint zich een culturele en politieke strijd. De sterkste wint.
Een andere ontwikkeling, hieraan verwant, is de gegroeide dominantie van het principe van de autonomie. Vroeger vond groepsvorming plaats rondom een extern principe (iets goddelijks of religieus), of een historisch principe (je hoorde bij een historische orde, een traditie). Autonomie bestaat van binnenuit. Maar dat is problematisch. Want als ik autonoom ben, dan ben jij het ook; maar hoe kun je dan een groep vormen? Nou, dat kan dus wel, maar dan moet je een criterium toevoegen. Wat bindt namelijk autonomen als groep? Dat er anderen zijn die die autonomie bedreigen en van wie ze zich slachtoffer voelen. De weg naar boven in de hiërarchie verloopt via slachtofferschap, gedefinieerd als: wie wordt het meest bedreigd in zijn autonomie? Het verdedigen van die autonomie, tegen de verdrukking in, leidt vandaag tot de merkwaardige situatie dat mensen die helemaal geen slachtoffer (meer) zijn, zichzelf dat etiket tóch opplakken.”
Hoe autonoom zijn we vandaag, na zestig jaar oefenen?
“Vanwege het feit dat premier Rutte de verantwoordelijkheid voor naleving van de coronaregels van meet af aan bij burgers neerlegt, wordt hij sindsdien van alle kanten aangevallen. Aan het begin van de pandemie kritiseerde hij mensen die hun persoonlijke verantwoordelijkheid niet namen. De hoofdcommentaren van de Volkskrant, NRC en Trouw waren de dag erna eensluidend: maar dát had hij niet mogen zeggen. Ik vind dat bizar. We wéten wat we moeten doen, maar we houden ons niet aan de regels, waardoor het uit de hand loopt en vervolgens zeggen we: ja, maar dat kun je niet van ons vragen. Natúúrlijk kun je het wel van ons vragen, als we maar echt volwassen en autonoom zouden zijn. En dan dat gekerm toen we een tijdje niet meer in een café konden zitten. Hallo zeg, voor horecaondernemers was het vervelend, maar voor klanten niet! Stel je toch niet zo aan. Er ontstaat een soort regressie, een terugval in een kinderlijke opstelling. We willen van de overheid weer een strenge vader maken. Nou ja, je zou haast zeggen, Wit-Rusland wil van Loekasjenko af, misschien kan hij voor ons aan het werk.”
Dat gekerm toen we een tijdje niet meer in een café konden zitten. Hallo zeg, voor horecaondernemers was het vervelend, maar voor klanten niet! Stel je toch niet zo aan
U zei zojuist dat mensen die zich bedreigd voelen in hun autonomie automatisch in de slachtofferreflex schieten. Op wie doelt u dan?
“Op sommige vrouwen. Ik sta soms met verwondering te kijken hoe al die vrouwen van twintig felle feministen zijn, terwijl er geen één van hen is die nog onderdrukt wordt. Of op mensen van kleur die zo tegen Zwarte Piet zijn. Men zegt: de meerderheid kan toch tolerant zijn ten opzichte van deze minderheid. Jawel, maar waarom niet ook andersom? Open voor discussie staat men niet; de reactie is standaard: ho, jij bedreigt mijn autonomie. Vroeger, toen ik jong was, schaamde je je dood om jezelf slachtoffer te noemen. Vandaag opent het de weg naar talkshows en krantenpagina’s. En het blijft allemaal niet zonder vrucht. Op een bepaald moment worden de leiders van die bewegingen succesvol en bekend. Die mensen worden gevraagd voor panels en commissies met bobo’s, ze komen in leidinggevende elites. Dat is ironisch, nietwaar; de revolutionairen van gisteren zijn de elite van vandaag. Ja, dat kan erg snel gaan.”
In uw boek Wie wij zijn schrijft u: “Boosheid ontstaat vooral als mensen het als een onrecht ervaren wat hun overkomt. ‘Waarom ik?’ is de meest gestelde niet-beantwoorde vraag.” Is dat de boosheid die veel mensen bijvoorbeeld ervoeren toen de kerken in Staphorst open bleven terwijl de rest van het land op slot ging? ‘Waarom moet ik binnen blijven terwijl zij naar de kerk mogen?’
“Nee, dat is een andere reflex, die ik zou uitleggen langs de lijnen van sibling rivalry. Tussen broers en zussen is er per definitie rivaliteit en jaloezie. Die reflexen spelen ook tussen volwassen mensen in hun relatie tot instanties, zoals overheden, die ze als ouders ervaren. De ene groep voelt zich door die ouderlijke overheid altijd misdeeld ten opzichte van de ander.”
Columnist Nico Dijkshoorn vroeg zich toentertijd op Twitter af wanneer gelovigen zich nou eens gingen schamen voor de uitzonderingspositie van hun kerken.
“Wat een flauwekul. Kom toch op, wat kinderachtig. Schuld en schaamte zijn sinds mensenheugenis machtsmiddelen van de groep. Als je niet voldoet aan de normen van de groep, dan daal je in aanzien, en als je weer geaccepteerd wilt worden, dan moet je je eerst gaan schamen. Schuld wordt ook gebruikt om mensen in het gareel te houden. Immers: iemand moreel schuldig verklaren betekent: macht over hem hebben. We moeten tegenwoordig voortdurend schuld bekennen. Over het koloniaal verleden, omdat je zonder dat je het wist een racist of seksist bent, omdat je in Staphorst met elkaar naar de kerk gaat. Je moet terug in je hok. Schuld is het waarmee men dat van de ander afdwingt.”
We moeten tegenwoordig voortdurend schuld bekennen. Over het koloniaal verleden, omdat je zonder dat je het wist een racist of seksist bent, omdat je in Staphorst met elkaar naar de kerk gaat. Je moet terug in je hok
Op die waarom-ik-vraag probeerden priesters en dominees vroeger nog wel een antwoord te formuleren, maar de behoefte eraan lijkt erg geslonken. Zijn psychiaters de dominees van vandaag?
“Het vak van priester en dominee was zingeving, dat van de dokter niet. Als mijn hartklep lekt, dan wil ik een dokter die weet wat-ie eraan moet doen en niet een dokter die een metafysische beschouwing over mijn hartklep komt geven. Onder psychologen zou je hooguit de ouderwetse psychotherapeut iets van zingeving kunnen toeschrijven. Moderne psychotherapie is verengd tot gedragstherapie en EMDR, maar dat heeft helemaal niks met zingeving te maken. Maar weet je, zingeving is überhaupt weg. Kerken doen er ook al nauwelijks meer aan. Het is allemaal brood uitdelen aan arme mensen, en dat is het dan. Metafysische lijnen raken steeds meer naar de achtergrond. Ik vind het een gemis.
Het mooie van de vroegere, milde religiositeit was dat gelovigen zich een vader of, in het geval van de katholieken, ook een moeder gunden. Zo vonden ze een manier waarop het kind in hen nog een woord had. Natuurlijk, men moest volwassen en sterk zijn, maar wanneer dat soms te veel werd, kon men uiting geven aan die kinderlijke onmacht en zich als een kind bij vader of moeder ophouden. Het verdriet, de wanhoop, de angst: ze mochten daar bestaan. En er was ‘iemand’ die luisterde, die hielp, die het probleem wegnam. Maar dat is allemaal weg. We zijn immers autonome wezens. Schuilen in die religieuze verbeelding is per definitie een vrijwillig opgeven van autonomie. Men is vandaag als de dood om daarmee de controle te verliezen.”
In De Groene Amsterdammer zei u in 2017 tegen een journalist: “Mensen verlangen naar orde en duidelijkheid, naar geborgenheid. Dat is niet zo gek, want we zijn de verticale dimensie kwijtgeraakt. Het besef dat je ergens gehoorzaam aan bent en je plaats kent, is verdwenen. Dat is de laatste jaren een beetje uit de klauwen gelopen.” Zijn wij in staat om zonder religie of verticale dimensie elkaar die orde, duidelijkheid en geborgenheid te bieden?
“Ik denk dat deze tijd de symptomen van die verdwenen verticale dimensie laat zien. Er is wanorde in de wereld. Noem mij, behalve Merkel misschien, een wereldleider die je als een positieve vader of moeder ziet. Zo cynisch als het er voorstaat… Er zal wel weer wat uitkomen hoor, maar we zitten er slecht in op het ogenblik.
Een ander symptoom is voor mij het discours van het vrijwillig levenseinde. Wat een onvermogen tot zingeving! Interessant vind ik dat op dit thema ook bij christelijke partijen de horizontalisering toeslaat. Zij gebruiken eenzaamheid en ‘alleen zijn’ als synoniemen van elkaar. Ze zeggen: we moeten zorgen dat die mensen niet eenzaam zijn, we moeten ze gaan bezoeken. Maar weet je, dat gaat niet werken. Waarom niet? Eenzame mensen zijn vaak niet gezellig, ze zeuren. Want welke mensen zijn niet in staat om alleen te zijn? Mensen die geen vrede hebben met zichzelf en met het leven, mensen die wrok hebben, mensen die klagen. ‘D’r komt nooit ‘es iemand bij me langs’. ‘Ze nemen geen notitie van me.’ Het helpt helemaal niet om die mensen te bezoeken, omdat je het na drie keer wel gehad hebt met ze. ‘Je bent te laat.’ ‘Waarom heb je vorige week niks van je laten horen?’ Ze jagen anderen weg. Eenzame mensen zijn geen prettig gezelschap. Gezelschap lost hun probleem ook niet op. Het probleem zit in de mensen zelf. Ze voelen zich geen deel van het grotere geheel, van de geschiedenis die ze ooit waren. Ze voelen zich niet één met de mensen die er niet meer zijn maar die hen vroeger omringden. Ze zijn niet in staat zich het kind te voelen van een vader of een moeder die er misschien niet (meer) is, maar die ze zouden kunnen beleven. Dat dit niet meer collectief ervaren, beleefd en geleerd wordt, dát is de bron van eenzaamheid. Nu we dat niet meer kunnen bieden, komen we met die horizontale grapjes tegen eenzaamheid, maar die gaan ons niet verlossen. Nee, die strategieën van christelijke partijen, daar geloof ik helemaal niks van.”
Eenzame mensen zijn vaak niet gezellig. Ze hebben geen vrede hebben met zichzelf en met het leven, ze koesteren wrok, ze klagen
Wat gaat wél helpen?
“In de ontwikkeling van het kind is er een belangrijke fase – psycholoog Piaget heeft die voor het eerst beschreven – waarin het leert ervaren dat een moeder er tóch is, ook al ziet of hoort het kind haar op dat moment niet. Met het kiekeboespelletje wordt het met kinderen geoefend. Dat vermogen, om iemands ‘zijn’ of aanwezigheid te ervaren zonder dat die persoon er daadwerkelijk is, dat beschermt het beste tegen eenzaamheid. Vroeger was er op weg naar de volwassenwording een soort rite, waarbij adolescenten voor een tijdje de woestijn in werden gestuurd. Het idee erachter: pas zodra je je onderdeel weet van een groter geheel, ben je, als je geheel op jezelf wordt teruggeworpen, in staat existentiële angsten onder controle te krijgen. Dát werd geoefend.”
En vandaag dus niet meer.
“Nou ja, het gezin zou daarvoor de meeste geëigende plek zijn. Je leert het in ieder geval niet op verenigingen en sociale media. Oh nee! Het gaat nu juist om het vermogen je opgenomen te weten in het grotere geheel zónder alsmaar die sociale context. Dat oefen je niet zolang je voortdurend erkend en gezien en bevestigd moet worden. Weet je, die heiligverklaring van de horeca, die hele waanzin van mensen die jammeren omdat ze niet naar het café kunnen, is ook een symptoom van ons onvermogen alleen te zijn. Maar ik heb het nog geleerd hoor.”
Hoe dan?
“Er werd als kind gewoon niet continu aandacht aan me besteed. Ik herinner me nog dat mijn moeder piano speelde. Ik was in de kamer, maar ze hield zich helemaal niet met mij bezig, ik weet niet eens of ze wel wist dat ik er was. Toch voelde ik me allesbehalve eenzaam. Als ik de muziek nu hoor, ontroert die me nog. Het is er allemaal niet meer, hè. Ouders moeten voortdurend met hun kinderen bezig zijn. Generatie na generatie gaat straks doodgemaakt moeten worden. Men kan het niet meer, alleen zijn.”
Wenkende perspectieven!
“Voor de euthanasieartsen wel hè. Die houden werk.”
Wie is Frank Koerselman?
Frank Koerselman (1947) was van 1997 tot 2012 hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit Utrecht en leidde de afdeling psychiatrie van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis in Amsterdam. In zijn boek Wie wij zijn. Tussen verstand en verlangen (2016) voerde hij een pleidooi om het leven als een geschenk te beschouwen. In zijn recentere essay Ontvadering (2020) schetst hij vanuit evolutionistisch perspectief de oorzaken en gevolgen van de teloorgang van vaderlijke eigenschappen zoals flinkheid en beheersing.
Jasper van den Bovenkamp” .Jasper van den Bovenkamp”