Toen Tina Rahimy in 1991 met haar familie aankwam op de Coolsingel in Rotterdam, liep er een agent op hen af. Hij had blauwe ogen en een donkere volle baard, herinnert ze zich nog. Ze zagen er na een barre, angstige vlucht vanuit Iran via Turkije en daarna talloze omzwervingen naar Nederland echt als vluchtelingen uit. Ongewassen, de kleren vol gaten. Onderweg had Tina’s vader ook nog eens z’n been gebroken. De agent die op hen toeliep, kreeg van het treurige tafereel tranen in zijn ogen. ‘What do you wanna drink?’, vroeg hij. En hij bleef het maar vragen. “Zo intens, zo liefdevol.” En zo tegengesteld aan alle agenten die daarvoor hun pad hadden gekruist. Tina’s vader dacht dat hij in de hemel was aangekomen.
Dat was 1991. De tijden zijn veranderd, zegt Tina. Dat geldt allereerst voor haar persoonlijk. Ze is inmiddels lector aan de Hogeschool Rotterdam nadat ze als politiek-filosoof promoveerde op verschillende vormen van politiek handelen met betrekking tot insluiting en uitsluiting. Het geldt daarnaast ook voor het wereldgebeuren en die van de vluchtelingencrisis in het bijzonder. Appellerend aan haar geschiedenis zeggen mensen weleens tegen haar: ‘Jij snapt de vluchtelingen natuurlijk als geen ander.’ Maar dan zegt Tina: ‘Nee, ik snap de situatie ook niet meer, evenmin als jij.’ Het is geen semantisch spelletje. De situatie is veranderd, zegt Tina, de bejegening, de aantallen, het beeld dat de wereld van hen creëert en in stand houdt – alles is veranderd. Het leed van vluchtelingen vandaag is, tot haar eigen verbazing, vele malen groter dan het immense leed dat de zestienjarige Tina bij aankomst in Nederland aankwam ervoer. Zelfs voor haar is de situatie onbegrijpelijk geworden.
In 2020 is een recordaantal mensen op de vlucht
De statistieken geven Tina gelijk. In 2020 is een recordaantal mensen op de vlucht als gevolg van oorlog, geweld of vervolging, laat het jaarlijkse Global Trends-rapport van VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR zien. Eind 2020 telde de organisatie 82,4 miljoen vluchtelingen, tegenover 68,5 miljoen in 2017. Een stijging van bijna 14 miljoen mensen in drie jaar tijd.
In 2020 is een recordaantal mensen op de vlucht als gevolg van oorlog, geweld of vervolging
In Nederland deden vorig jaar bijna 20 duizend mensen een asielverzoek. Het aantal daklozen in ons land neemt weliswaar langzaam af, maar is met 32 duizend nog steeds bijna een verdubbeling ten opzichte van de cijfers in 2009. Plus: mogelijk zijn het er meer, zegt het CBS, want het mocht van het ministerie de daklozen uit de opvang niet meerekenen.
In Nijmegen slapen sommige daklozen in oude graven, ontdekte verslaggever Margriet Oostveen van de Volkskrant vorig jaar. Want als ze in de binnenstad op een bankje gaan liggen, dan lopen ze het risico ondergepist te worden door dronken jongeren. Oostveen tuurde door de kieren van een graf, en zag een bedje van bladeren.
Onwetend? Nee, dat is onmogelijk
De vluchteling, zegt Tina in navolging van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben, is de icoon, de hoofdpersoon van onze wereld; als geen ander verbeeldt zij de tragiek van ons eigen handelen, of juist van ons zwijgen.
Het is allemaal niet ingewikkeld, legt ze uit. Door niets te doen, weg te kijken, te zwijgen, te ontkennen, terug te sturen, door te gaan met ons eigen leven, verergeren we de crisis. Ze zegt het niet tegen onze politici, jawel, ook tegen hen, maar vooral tegen u en tegen mij. Wij, u en ik, zijn onderdeel van het kwaad dat ongebreideld woekert. Het woekert, omdat we te afstandelijk, te gedistantieerd, te doof of te blind zijn, opzettelijk of – zou het nog kunnen? – onwetend. Nee, dat laatste is onmogelijk.
Door niets te doen, weg te kijken, te zwijgen, te ontkennen, terug te sturen, door te gaan met ons eigen leven, verergeren we de crisis
De Amerikaanse schrijver en journalist Suketu Mehta valt haar bij. In zijn boek This Land Is Our Land legt hij uit hoe het Westen de meeste migratie zelf heeft veroorzaakt. Tijdens eeuwen van koloniale onderdrukking en uitbuiting benam het arme landen hun toekomst. Vandaag doet het Westen dat nog steeds, onder meer door de planeet dusdanig te vervuilen dat sommige landen er onbewoonbaar door worden. Vervolgens kijken wij ervan op dat de meest wanhopige mensen nu aan onze poorten rammelen.
Hartverscheurend.
Schaamte en schuldgevoel, daar zouden we mee kunnen beginnen. Maar laten we vooral niet te lang sniffen, want, zegt Tina, als het zo’n verlammende schuld wordt die niet tot actie leidt, dan heeft niemand er wat aan.
Van Nelle met een goudkleurige wikkel
Nog sterk peinzend over het gesprek met Tina meld ik me bij de balie van de tabakszaak.
“Een pakje zware Van Nelle.”
“Vloei erbij?”
“Doe maar Rizla en Mascotte. Kunt u het inpakken?”
“Inpakken?”, vraagt meneer verbaasd.
Meneer doet er een goudkleurige wikkel om.
Een uur later geef ik het pakketje aan Mourad. Dankjewel, zegt hij een tikje achteloos, en hij ploft neer op een stoel in de paskamer van stichting Kledingwinkel in Amsterdam-West. Kruip-door-sluip-door kwamen we er terecht.
Met Jasper Klapwijk had ik daarvoor een kwartiertje zitten wachten aan de bar van het aangrenzende Koffiehuis. De muziek stond er om half tien ’s ochtends al op standje disco, maar de mensen waren niet aan het dansen. Sommigen lagen met hun hoofd op tafel. Anderen zaten onderuitgezakt, rolden shaggies, praatten wat, dronken koffie. Een vrouw keek naar buiten, de Haarlemmerstraat op. In haar blik zat iets heel treurigs.
Thuishonk voor verdoolde zielen
Mourad was nog even aan het douchen, zei Jasper. De sociaal ondernemer raakte in 2016 als vrijwilliger betrokken bij het Amsterdamse thuishonk voor verdoolde zielen. Twee koffie graag, riep hij naar de vrouw achter de bar. Ze kwam uit Curaçao, vertelde hij. Daar maakte ze kennis met zijn volle neef, ook al Jasper Klapwijk geheten. Het kon raar lopen in het leven.
Koffie was in de Koffiebar niet duur, maar ook niet gratis. Vijftig cent, stond er op het bord. Er konden ook broodjes besteld worden, en wat kleine lekkernijen, allemaal voor zachte prijsjes. Het eten was het t.h.t.-overschot van winkels uit de buurt. Ze kwamen het gratis brengen. Er was belachelijk veel eten in Amsterdam, zei Jasper. Zelfs hier moesten ze geregeld voedsel in de afvalbak lazeren.
Er was belachelijk veel eten in Amsterdam, zei Jasper. Zelfs hier moesten ze geregeld voedsel in de afvalbak lazeren
Hij legde uit hoe het in het Koffiehuis werkte. Als je hier vaker kwam, werd je lid, en als lid deed je mee. Achter de bar, in de veegploeg, de groenvoorziening, de glazenwasserij. Er was genoeg te doen.
De meesten kwamen hier vaker. Omdat ze geen huis hadden, geen baan, geen uitkering. Grosso modo waren er drie groepen te onderscheiden, legde Jasper uit. Wat ze gemeenschappelijk hadden: grote problemen. De eerste groep viel binnen ‘de regels’. Ze waren hier legaal, konden eventueel een postbus krijgen en zo een uitkering aanvragen. Het leven was wel hard voor ze, zei Jasper, onmenselijk, en de meeste daklozen werden niet oud. De tweede groep bestond uit mensen zonder rechten. Ze hadden geen binding met de stad, mochten hier dus eigenlijk niet zijn, bijvoorbeeld omdat ze eigenlijk in Wageningen stonden ingeschreven, of in een of ander Oost-Europees dorp, en hadden ook geen recht op een uitkering. Maar ja, zei hij, zie daar maar te overleven, zonder uitkering. Logisch dat ze naar een grote stad kwamen. Dan was er nog een derde groep, de moeilijkste categorie: ongedocumenteerden uit zowel westerse als niet-westerse landen. Mourad hoorde bij die groep. Zijn paper trailwas gaandeweg in het niets opgelost. Niemand kon nog officieel vaststellen wie hij ‘daadwerkelijk’ was. Jawel, je kon het aan hem vragen, en dan aannemen dat het klopte wat hij zei.
Wat overblijft zonder papieren, is louter mens-zijn
Ik dacht terug aan wat Tina zei over mensen als Mourad. Wat overblijft als je geen papieren identiteit meer hebt, zo sprak ze filosoof Hannah Arendt na, is louter mens-zijn. Je zou zeggen dat uitgerekend voor die mens, in zijn of haar naaktheid als mens, mensenrechten zijn bedoeld. Maar dat was misleidend. “Rechten komen uit wetten, wetten worden opgesteld door staten, en staten komen op voor burgers, voor hun inwoners, die in het bezit zijn van de juiste papieren. Burgerschap, participatie, zelfredzaamheid, zelfstandigheid, onafhankelijkheid en vrijwillige mobiliteit beschrijven demens van de mensenrechten. Rechten zijn niet van de rechtelozen, mensen zonder papieren, maar van de zelfverzekerde modelburger die deze te allen tijde kan opeisen.”
De paradox in een notendop: Zolang je het privilege geniet ergens burger te zijn, kun je aanspraak maken op mensenrechten. Wordt jou dat privilege ontnomen, dan verlies je tegelijk ook het ‘recht’ op bescherming.
Klopt het verhaal van Mourad?
Oh, zei Jasper, dat wilde ik nog wel tegen je zeggen voordat je met Mourad in gesprek gaat. Als journalist ben je vast wel geïnteresseerd in de waarheid, maar de kans dat het verhaal dat Mourad jou gaat vertellen honderd procent klopt, is klein. Mensen in zijn omstandigheden kampen met een slecht functionerend geheugen. Werkelijkheid en fictie kunnen gemakkelijk door elkaar lopen. Dat ik het wist.
Zocht ik een vluchteling wiens verhaal mijn paradigma kon bevestigen? Dan kon ik het vergeten. Deze mensen hadden genoeg aan hun eigen verdriet, ze zaten niet per se te wachten op mijn publicatie
Toen ik Jasper voorafgaand aan onze afspraak belde met de vraag of hij in zijn netwerk een vluchteling kende die wilde meewerken aan een interview, zei hij nog twee andere dingen. Eén: Ze deden niet aan het exploiteren van leed. Waarom wilde ik iemand van zijn Koffiehuis spreken? Zocht ik een vluchteling wiens verhaal mijn paradigma kon bevestigen? Dan kon ik het vergeten. Deze mensen hadden genoeg aan hun eigen verdriet, ze zaten niet per se te wachten op mijn publicatie. Wat hadden ze eraan, aan weer zo iemand die hun verhaal mooi kon inpassen in een of andere reportage? Ik vertelde dat ik niet naar zo’n wereldbeeldbevestigend verhaal op zoek was. Ik wilde het juist andersom: het verhaal aanhoren, hoe het ook zo lopen, en het dan opschrijven, opdat ook deze persoonlijke misère gedocumenteerd zou worden, en dat de lezers van het verhaal zodoende nooit konden zeggen dat ze ‘het niet hadden geweten’, of liever, dat ze zouden zeggen: goh, nooit geweten, wat kan ik doen? Bleef overeind de vraag wat zo iemand er hier en nu aan zou hebben. Jasper had een idee. Mourad rookte zware Van Nelle, zei hij. Koop een pakje shag voor hem. En dan nog iets: het Koffiehuis werd door vrijwilligers gerund. Een donatie in ruil voor medewerking werd erg gewaardeerd.
Rechteloos, dakloos, geldloos, allesloos
Mourad was drie keer opgepakt, in detentie gezet en ten slotte een ongewenstverklaring opgelegd, vertelde Jasper verder aan de bar. Maar ja, Algerije wilde hem niet terugnemen, mogelijk omdat Nederland niet kon bewijzen dat hij daar vandaan kwam, en niet uit Marokko of Tunesië. Algerije was niet happig op mensen die Nederland uitzette. Per keer stonden ze de terugkeer van één Algerijn toe. In Nederland verbleef Mourad illegaal. In de praktijk betekende het: rechteloos, dakloos, geldloos, allesloos.
Als vast lid van het Koffiehuis kon hij enigszins in zijn bestaan voorzien. Mourad was gepromoveerd tot voorman van de Haarlemmer Helden, een veegploeg die de straten in de omgeving schoonhield. Hij deed ook nog wat andere klussen, waarmee hij per dag ongeveer een tientje verdiende. Van dat geld kon hij hier dan weer een bakje koffie kopen, of een croissant. Leden van het Koffiehuis blij, de buurt blij. Alles bleef schoon, er was zelfs een beetje stadsjungle, en de mensen stonden niet vervelend te doen bij de ingang van lokale winkeliers.
Mourad was gepromoveerd tot voorman van de Haarlemmer Helden, een veegploeg die de straten in de omgeving schoonhield
Ze maakten het in het Koffiehuis bewust niet gratis, zei Jasper. Dat was waar het in de reguliere hulpverlening precies op misliep. Mensen hoefden er niks te doen en kregen van alles. Maar zó maakte je een mensenleven niet menswaardig! Ze wilden iets te doen hebben, en van de opbrengst zichzelf bedruipen. Dat gaf eigenwaarde. Bovendien, zei hij, als je de boel weggeeft, word je van de weeromstuit leeggeroofd tot en met de theelepeltjes voor de drugs aan toe. Zelf meegemaakt.
Veel te luidruchtig
Daar is Mourad. Hij stelt voor om in de paskamer te gaan zitten. Veel te luidruchtig hier, vindt hij. We lopen door een smal gangetje, gaan een verhoging op, een deur door, de kledingwinkel binnen, weer een gangetje in en belanden in de paskamer van de kringloop. Overal ligt en hangt kleding. Dat komt van mensen hier uit de buurt, had Jasper uitgelegd. Het waren relatief welvarende mensen, en dat kon je in de kleding wel teruglezen. Per jaar leverde de hele handel 70 duizend euro op.
‘Helaas is jouw moeder vier maanden geleden overleden’
Jasper had in een paar steekwoorden dit profiel van Mourad gegeven. Algerijns, ongeveer vijftig jaar, zo’n 35 jaar in Nederland, hiernaartoe gevlucht met zijn moeder, via Frankrijk. Slaapt soms bij vrienden, soms in de opvang, soms op straat.
Dat klopt niet helemaal, zegt Mourad. Toen hij in 1988 vluchtte, bleef zijn moeder in Algerije. Ze is daar een jaar of tien geleden gestorven. Het was een verschrikkelijke tijd, vertelt hij. “Ik zat op dat moment in de gevangenis in Zaandam. Toen ik na een jaar vrij kwam, haalde een vriend met een Nederlands paspoort mij op. Hij nam me mee naar zijn huis, waar hij een maaltijd had klaargemaakt. Ik zei tegen hem: ‘Ik voel het al, zeg het maar.’ En toen vertelde hij wat ik vermoedde. ‘Helaas is jouw moeder vier maanden geleden overleden.’ Die avond heb ik zitten krijsen als een baby. Zes maanden lang heb ik gerouwd.”
Mourad woonde met vader, moeder en vier broers en zussen op ongeveer tweehonderd kilometer van Algiers, in een klein huis waar het ’s winters koud was en het dak soms lekte. Zijn vader was fotograaf. Met hem reisde Mourad het hele land door. Hij maakte portretten en bruiloftsfoto’s, maar werkte ook voor de politie. “Hij heeft gruwelijke dingen gezien: moorden, auto-ongelukken. Toen ik een jaar of zeven was, heb ik stiekem zijn ‘verborgen mapje’ geopend. Mijn vader betrapte me. Ik kreeg een verschrikkelijk harde klap.”
In zijn vrije tijd joeg Mourad op fazanten en fretten, of hing hij met vrienden rond op een haciënda. Hij volgde een opleiding tot brandweerman, behaalde een veiligheidsbrevet en werkte in een ijssalon. “Mijn leven was zonder drama.”
Illegale bandjes met opruiende teksten van de Moslimbroederschap
Maar toen veranderde de samenleving. De Moslimbroederschap stuurde vanuit Egypte illegale bandjes met opruiende teksten naar Algerije. Mensen gingen de straat op om te demonstreren, de overheid zette het leger in, er vielen doden, er werd een avondklok ingesteld, er volgden verkiezingen, de islamitische beweging won, naar later bleek op frauduleuze wijze, er was een bomaanslag, en nog een, en nog een, de economie maakte een vrije val, er was spanning en chaos. “Je kon op een zeker ogenblik in cafés alleen nog maar staan. Alle meubilair was weggehaald, omdat je daar gemakkelijk een tas onder kon zetten – en dan een paar minuten later ‘boooooooeeem’!”
Mourad barst in een schaterlach uit. Lachen om ellende is zijn medicijn tegen de tragiek van het leven, legt hij uit.
Het werd hem te heet onder de voeten. Hij vluchtte naar Parijs, 24 jaar oud. Niemand wist dat hij zou gaan, behalve zijn zus. “Ik kan niet tegen afscheid nemen. Als ik mijn vader en mijn moeder had moeten uitzwaaien, dan was ik nooit gegaan. Dan was ik heel hard gaan huilen en uiteindelijk gebleven.”
Als ik mijn vader en mijn moeder had moeten uitzwaaien, dan was ik nooit gegaan. Dan was ik heel hard gaan huilen en uiteindelijk gebleven
Na een kort verblijf in Frankrijk vluchtte Mourad naar Nederland. Hij belandde in een kraakpand aan de Wibautstraat in de hoofdstad, vlakbij het ziekenhuis. Om te overleven ging hij stelen. “In het begin met trillende handen, hoor.” Hij kraakte auto’s, jatte uit de supermarkt, roofde tasjes van toeristen leeg. Het bleef niet onopgemerkt. “Ik werd opgepakt en kwam vast te zitten in Hoorn. Toen ik vrij kwam, wist ik: dit wil ik niet meer, ik moet wat van het leven maken.”
Hij kwam in contact met een circusdirecteur. Die nam hem mee naar België. Mourad deed allerhande klusjes. Totdat het circus naar Frankrijk verkaste. Daar joeg de politie op illegalen, wist Mourad. Veel te gevaarlijk voor hem. Hij ging, met een kleine spaarpot, terug naar Amsterdam. De bodem ervan kwam snel in zicht. Toen begonnen de problemen. “Ik ging weer met foute mensen om, raakte aan de drugs, ging weer stelen, verschrikkelijk natuurlijk.” En zo werd hij voor de tweede keer opgepakt. Een derde keer volgde snel, om ongeveer dezelfde redenen.
Onsamenhangende flarden persoonlijk leed
Of Mourads vlucht alleen werd ingegeven door de politieke en maatschappelijke instabiliteit in Algerije, blijft een beetje onduidelijk. Door zijn vluchtverhaal heen weeft hij onsamenhangende flarden persoonlijk leed, zoals een ruzie met zijn schoonzus in Algerije, die hij om hem moverende redenen met de dood bedreigde. Een psychische aandoening, (“ongelofelijk veel druk op mijn hoofd”), waar hij als kind al diazepam voor kreeg, wat hem vervolgens zo lethargisch maakte dat hij de boel van pure ellende door de plee spoelde. Maar nu heeft hij er dus nog steeds last van, het is niet anders. Misbruik in zijn kinderjaren. “Ik was als kind heel mooi. Elke dag kreeg ik heel veel aandacht van vrouwen die bij ons thuis kwamen. Ik werd er gek van. Ze bedoelden het niet slecht, maar ze hadden mij moeten laten spelen.”
‘Niet goed, niet slecht, ik leef nog’
Hoe zijn leven er vandaag uitziet? “Niet goed, niet slecht, ik leef nog.” Misdaad is niet de route, dat heeft Mourad tot dusver geleerd. “Het is allemaal easy come easy go: de ene dag had ik veel geld, de volgende dag was ik alles weer kwijt. En ik had alleen maar stress.” Nu heeft hij via het Koffiehuis dagbesteding, en daar geniet hij van. Hij maakt schoon, haalt kleding op voor de kringloop, doet boodschappen. “La vie en rose bestaat niet. Het leven is in essentie dit: one day is white, one day is black. Ik denk nooit: wat een rotleven heb ik. Nee, ik geniet. Dit is mijn leven. Punt.”
Het leven is in essentie dit: one day is white, one day is black
Dromen van een beter leven doet hij niet, zegt hij resoluut. Mourad plukt de dag. Hij denkt even na. “Nou ja, natuurlijk, een eigen huisje. Kinderen. Een keer naar de bioscoop. Op vakantie. Naar een zwembad. Dat je hobby’s hebt.” Dat zou hij allemaal ook wel willen. “Wat ik doe is overleven, in een open gevangenis. Slapen – eten – slapen – eten.”
Mourad heeft al heel wat slaapplekken gehad. In portieken, op boten, in opvanghuizen, in een caravan op het ADM-terrein, en een keer in een tapijt. “Ik liep in de Zandstraat, bij het Westerpark, en daar vond ik dat ding. Het was vijf graden onder nul. Ik rolde mezelf naar binnen en viel in slaap. Vroeg in de ochtend werd ik wakker, omdat ik heftig heen en weer schudde. Toen ik uit dat tapijt kroop, schrokken de opruimmedewerkers van de gemeente zich dood. Ze geloofden niet dat ik daarin had geslapen. Van een van hen kreeg ik tien euro. Hij zei dat ik er lekkere warme koffie van moest kopen.”
Mourad slaapt al tijden niet meer op straat, zegt hij. Meestal bij vrienden. Buiten slapen is verschrikkelijk. Je moet altijd één oog open houden, zegt hij. En als je drie nachten achter elkaar niet slaapt, krijg je hallucinaties. Denkt Mourad weleens na over zijn toekomst? Nooit, zegt hij weer resoluut. Hij maakt geen plannen. Hij leeft in het hier en nu. Wat moet hij anders?
Goed voorbeeld deed goed volgen
Waarom Jasper zijn handen uit de mouwen stak voor getormenteerde zielen als Mourad? Tjonge, ja, goeie vraag, zei hij. Eigenlijk wist hij niet beter of je deed dat gewoon. Zijn ouders waren ook altijd in de weer, dan met Vietnamese bootvluchtelingen, dan met mensen uit Congo. Goed voorbeeld deed goed volgen, toch? Kwam bij dat Jasper het zelf beroepsmatig interessant vond mensen in dit soort moeilijke omstandigheden productief te maken. Niet als doel op zich, maar omdat hij zag dat iedereen er beter van werd.
De subsidie voor het Koffiehuis werd de laatste jaren afgebouwd en sinds een jaar doen ze het zonder. Jasper noemde het een blessing in disguise. Ze moesten ineens heel creatief worden. Nou, dat werden ze dus. En ook daar werd iedereen weer beter van: de leden van het Koffiehuis, de buurt, de winkeliers, de bewoners.
Het spaarde de gemeenschap ook nog eens veel geld uit, zei Jasper. Want dankzij het Koffiehuis hoefden de mensen niet per se op straat oud te worden, wat een vermogen aan zorgkosten scheelde. Hij noemde een voorbeeld. Iemand ging met een ontstoken vleeswond naar de spoedeisende hulp en stond een uur later gezwachteld en wel weer op straat. Wat dacht je, een paar dagen later was het zaakje weer ontstoken. De wond werd gespoeld en opnieuw gezwachteld. En nog eens. En nog eens. Totdat de man een afspraakje in het ziekenhuis vergat. De ontsteking verergerde snel. De man ging dood. Het was exemplarisch voor veel hulpverlening in ons land, zei Jasper. Hulp zonder perspectief.
Dat eeuwige gelul dat deze wereld niet zou moeten zijn zoals hij was, daar had Jasper niks mee, vertelde hij. Vaak genoeg kwam hij mensen tegen die helemaal niet geholpen wilden worden. Of die hem uitscholden. Of een waterkaraf naar z’n hoofd smeten. In het Koffiehuis zette hij dat soort lieden er meteen uit. Wie dealde, ruziede, racistische praatjes uitkraamde, porno keek of anderszins ongein trapte, was simpelweg niet welkom. Er werd hier weinig geaaid. Ze regelden het gewoon goed met elkaar, zodat ze konden helpen wie het wilde.