Wie de Emancipatiemonitor doorbladert ziet het meteen: de man is het vaderschap steeds serieuzer gaan nemen. Het aantal uren dat hij in zijn gezin zorgtaken verricht, neemt sinds een aantal decennia gestaag toe.
Maar toch. In mijn eigen kring rondkijkend: de meeste van die vaders zijn één dag thuis (tegenover twee of meer voor de moeders), noemen die dag nog altijd een papadag en zijn godsgruwelijk vrolijk als-ie weer voorbij is.
En ze vormen geen uitzondering. Arjen van Veelen worstelde met de onbalans tussen wat modern vaderschap in de praktijk is en wat het zou moeten zijn, schreef hij in NRC. Rutger Lemm zat steeds vaker wanhopig op de wc, bekende hij in de Volkskrant. Zo circuleren er wel meer getuigenissen over het wel en wee van ontluikend vaderschap.
Ter geruststelling: ik ga me niet verliezen in het bekende narratief van het slachtoffer. Ik zeg niet: ‘Ik heb het écht geprobeerd maar het lukt me niet schat.’ Of: ‘Ja, maar jij hebt gewoon van die instinctieve moederdingen.’ Het zijn allemaal uitvluchten en ik ken ze al te goed. Als vaders oorlog moeten voeren lukt het ook (kijk maar in de geschiedenisboekjes), een luiertje omknopen moet het probleem niet zijn.
Als vaders oorlog moeten voeren lukt het ook (kijk maar in de geschiedenisboekjes), een luiertje omknopen moet het probleem niet zijn
Nee, het gaat erom dat vaders en moeders nu eindelijk eens gelijkelijk bij de zorg voor en opvoeding van hun kinderen betrokken raken. Waarom is dat nog altijd een thema, terwijl vaders het toch echt willen – en er steeds vaker hun stinkende best voor doen?
Misschien heb ik als ervaringsdeskundige (één dreumes, één kleuter) het begin van een antwoord. Mij is namelijk iets opgevallen. Iets mogelijk oorzakelijks. Iets verzachtends ook wel, voor al dat vaderlijk falen van de voorbije eeuw. Iets wat bij navraag bovendien veel breder blijkt te leven. En waarnaar tenslotte zelfs wetenschappelijk onderzoek is gedaan.
Mijn partner en ik zaten in de wachtkamer van de verloskundigenpraktijk. We werden opgehaald. Door een vrouw. (Huh, 99 procent van de verloskundigen is vrouw! Tsss.) Ze zag ons beiden zitten, maar noemde alleen de naam van mijn partner. Komt u mee, zei ze.
Ik herinner me een kort moment van aarzeling. Moest ik ook opstaan?
Ik ben geen weekhartige huilebalk hoor; ik vond mezelf ook totaal niet zielig, ben je mal. Het gaat me in deze casus ook niet om de vibraties in mijn emotionele gestel, maar om de idiote logica dat zodra er een baby in de buik van je partner groeit jij als potentiële vader ineens geen naam meer hebt. Het Grote Negeren begint in de wachtkamer van de verloskundige en de stompzinnigheid houdt vervolgens negen onverbiddelijke maanden aan.
Het gaat me om de idiote logica dat zodra er een baby in de buik van je partner groeit jij als potentiële vader ineens geen naam meer hebt
Sommige mensen, zo weet ik, vliegen nu acuut in de modus ‘Oh My Good Lord, zit niet te janken, een zwangerschap uitzitten DAT IS PAS HEFTIG!!!1′ Dat mag natuurlijk, maar ik wil er graag op wijzen dat ik helemaal niet jank. Ik heb na ettelijke honderden jaren patriarchaat juist aanvaard dat de diepste identiteit van een vrouw niet ligt in het gegeven dat ze kan baren en de bijbehorende pijn trotseren. Ze kan dat allemaal wel zeker, en dat is ook echt iets om zich over te verwonderen, maar ze valt – gelukkig! – niet samen met haar baarmoeder. Wie dat wel zo ziet en er een gezellige dag van wil maken, kan beter nu stoppen met lezen.
Een tweede geruststelling: dit essay is géén klaagzang van een papa die overmand door emoties over het wonder van nieuw leven en de synchroon weglekkende aandacht voor zijn eigen geilheid stampvoetend om aandacht schreeuwt. Het laat zich integendeel graag lezen als een emancipatoir betoog van een vader die tot zijn verbazing merkte hoe de verloskundige sector elke poging van de 21e-eeuwse man om in zijn vaderrol te groeien in de kiem smoort. Hij wil daartegen een vuist maken, omdat men door zo te handelen de geëmancipeerde vader als het ware met het vruchtwater wegspoelt. En juist van die emancipatie is schrijver dezes een warm pleitbezorger.
Nog een laatste aanwijzing. Ik snap heus wel dat de emancipatie van het vaderwezen niet van de verloskundige sector afhangt. Zonder komen we er ook wel. Maar net zoals bij het efficiënt tegengaan van klimaatverandering iedereen iets moet doen – de politiek, de industrie, de burger – moeten we op dit vlak ook gewoon een beetje samenwerken. Als er eentje gaat dwarsliggen, lopen we met z’n allen onnodige vertraging op. Als we de handen ineenslaan, gaan we als een raketje.
„Of je het gelooft of niet”, zegt emeritus-hoogleraar pedagogiek en vaderschapsexpert Louis Tavecchio over de wachtkamerscène, „mijn zoon kwam jaren geleden met precies hetzelfde verhaal naar mij toe.”
Tavecchio: „Ook hij ervoer het als onprettig. Op een gegeven moment vroeg hij zich zelfs af of hij nog wel mee zou gaan naar de afspraken in de praktijk. Er werd nauwelijks naar hem gekeken. En als-ie wat zei werd er vaak niet op gereageerd. Kennelijk is het nog steeds een blinde vlek van de sector.”
Een blinde vlek?
Absoluut, zegt David Borman. Hij werkte een aantal jaar als verloskundige (in 2009 was 3 procent van de verloskundigen man, nu is dat nog 1 procent) Sinds 2009 geeft hij cursussen ‘Aanpakken voor aanstaande vaders’ aan papa’s in wording en cursussen over aanstaande vaders aan onder anderen verloskundigen. En ten slotte is hij vader. Het verhaal van de vader in spe kent hij derhalve vanuit ten minste drie perspectieven – en om voorbeelden bij zijn stellige bevestiging zit hij dan ook niet verlegen.
Van brochures tot opvoedboeken: allemaal naar de moeder toe geschreven
Borman: „Voordat je in de verloskundigenpraktijk zit, heb je al een paar websites van verloskundigen in je omgeving zitten bekijken. Die zijn nagenoeg allemaal in de jij-vorm aan aanstaande moeders gericht. Hetzelfde geldt voor het gros van de lectuur, van brochures met informatie over prenatale diagnostiek tot opvoedboeken: allemaal naar de moeder toegeschreven naar de moeder.”
In nascholingssessies met verloskundigen adviseert hij de praktijken „minstens één pagina” op hun website volledig aan partners te richten, ook in de jij-vorm.
Minstens één.
Akkoord, we moeten ergens beginnen.
Ik was toch maar opgestaan. De intake duurde drie kwartier. We kregen veel informatie, terwijl vooral mijn partner werd aangekeken. Ik stelde toch maar wat vragen. Maar al tijdens het formuleren van de eerste betrapte ik mezelf op huichelarij. Kijk mij eens de betrokken vader spelen, dacht ik. Ik had me heel behoorlijk ingelezen, ik kende het jargon van ontsluiting tot tepelkloof. Zat ik nou met deze kennisdeling aan die verloskundige alvast te bewijzen dat ik wel degelijk een geëngageerde vader zou worden? Waarom, in hemelsnaam? Zat ik niet tóch stiekem aandacht op te eisen omdat ik het stiekem tóch niet verdragen kon dat ik er als man kennelijk een keer niet toe deed?
Ik had me heel behoorlijk ingelezen, ik kende het jargon van ontsluiting tot tepelkloof
Nee, dat was het niet. Het was simpelweg domme frustratie over het truttige dit-zijn-vrouwendingen-sfeertje. Daar moeten we juist vanaf, willen we samen ergens komen.
Er zijn voor het exclusivistische gedrag wel oorzaken aan te wijzen, zegt Borman, en die hebben allemaal niet met kwaadwillendheid van de individuele verloskundige te maken. Die verloskundige, weet hij, besteedt haar spaarzame tijd het liefst aan de zwangere, omdat ze met haar nu eenmaal een behandelovereenkomst heeft, en niet met de partner. Borman: „Sommigen hebben er werkelijk geen ruimte in hun agenda voor. Hier ligt dus een taak voor zorgverzekeraars. Die vergoeden talloze cursussen voor moeders waarvan nut en noodzaak niet altijd evident zijn. Aandacht voor aanstaande vaders in de verloskundige praktijk is bewezen nuttig voor het hele gezin. Laat daar meer geld naar toegaan.”
Bij de tweede afspraak werden we verwelkomd in de echokamer. Mijn partner mocht – vanzelfsprekend – op het bed plaatsnemen, ik werd – niet per se vanzelfsprekend – weggefrommeld op een krukje naast het bed, waar ik met mijn rug tegen de radiator mocht leunen. Ik zat er prima hoor, wees niet bang. Lekker warm in de rug ook. Maar een beetje typisch was het wederom wel. ‘Jij piemeldrager, ga maar met je piemel op dat piemelkrukje zitten.’
Ik zal nog één keer uitleggen waarom ik dit spelletje problematisch vind. Ten eerste: mannen zoals ik willen graag een betrokken vader zijn. Wij vinden het irritant dat we vanaf het moment van de bevruchting tot aan de bevalling in die ambities worden tegengewerkt door een sector met gedateerde opvattingen.
Ten tweede: mannen zoals ik vinden het volstrekt normaal dat vaders en moeders de zorg voor het kind gelijkelijk verdelen. Om die reden spraken we ooit, op een zwoele zomeravond in de precoïtale fase, we dronken er een glas wijn bij, met elkaar af dat we beiden een dag minder zouden gaan werken. Natuurlijk zouden we dat doen! Het was 2021!
Aandacht voor aanstaande vaders in de verloskundige praktijk is bewezen nuttig voor het hele gezin
Maar toen kwamen we dus in de spreekkamer en toen bleek dat de klok daar sinds 1950 stil had gestaan. Jammer voor de papa met z’n ambities. Maar ook zonde voor de toko in grotere zin. Borman zei het al: aandacht voor aanstaande vaders in de verloskundige praktijk is bewezen nuttig voor het hele gezin.
Tavecchio valt hem bij met resultaten op basis van onderzoek van de Canadese ontwikkelingspsycholoog Natasha Cabrera en de Belgische onderzoeker Lore van Gorp. Om een paar van die resultaten te noemen: een grotere betrokkenheid van vaders tijdens de zwangerschap hangt significant samen met meer engagement en meer interactie met het kind tijdens de eerste levensjaren (Cabrera). En: een vader die al voor de geboorte nauw betrokken is en zijn partner vanaf het begin ondersteunt, bindt zich sterker aan een kind en heeft meer mogelijkheden een eigen identiteit als vader te ontwikkelen (Cabrera). Ook: organisaties die het welzijn van het kind belangrijk vinden, doen er goed aan reeds tijdens de zwangerschap de verzorgerinvulling van vaders te promoten en zwangere vrouwen ervan bewust te maken dat hun partner een belangrijke ouderrol heeft (Van Gorp).
Nog even terug naar mijn verloskundige. Een maand of twee na de bevalling belde ze mij. Jij voelde je als vader te weinig gezien, zei ze. Dat klopt, hakkelde ik door deze plotselinge aandacht overrompeld, nadat ik uiteraard ook omstandig had verwoord hoe perfect ik het verder allemaal gegaan vond.
Maar, vroeg ik haar: hoe wist ze dat ik dat vond? Nou, antwoordde ze, dat stond op het evaluatieformulier. Fuck, dacht ik, die kraamtijd met zijn gierend slaaptekort heeft mijn hersenschors gewoon helemaal weggevreten, ik weet zelfs niet meer dat ik evaluatieformulieren invul. Nee, zei mijn partner even later, dat formulier hebben ze naar mij gemaild en ik heb dat voor je opgeschreven, met je nummer en alles erbij. En oh ja, voegde ze er later aan toe, ik heb ongeveer duizend keer tegen je gezegd dat we het samen moesten invullen, maar jij had er telkens geen zin in. Zien wij weer dat de mens een feilbaar wezen is.
Alle 46 enquêtevragen waren in de ik-vorm geformuleerd en specifiek aan de moeder gericht
Stuur anders eens door, vroeg ik, naar mijn aard nieuwsgierig. Ik bekeek de enquête. Alle 46 vragen waren in de ik-vorm geformuleerd en specifiek aan de moeder gericht.
Tsja.
Nog maar een kleine suggestie aan de verloskundige dan: richt je niet alleen prenataal maar ook in de aftersales op de beide ouders. Borman valt me bij. „Voor de nacontrole wordt in de regel alleen de moeder uitgenodigd. Partners werken dan immers al lang en breed weer. ‘En toch verwacht ik ook je partner’, moet de verloskundige dan zeggen. Want dat is hét moment om van beide ouders te horen hoe ze de bevalling hebben ervaren.”
Beide ouders inderdaad. Het onderling beconcurreren van elkaars leed, een aan het kraambed vaker geziene bezigheid, is even achterlijk als nutteloos. Het fysieke lijden van de moeder is onvergelijkbaar met de emotionele pijn die de vader kan ervaren. Maar dat betekent niet dat die pijn van de man er niet is. “De komst van een baby kan voor vaders net zo ingrijpend zijn”, schrijft Esther Elligens in NRC, in haar artikel over postnatale depressies bij vaders.
Het onderling beconcurreren van elkaars leed, een aan het kraambed vaker geziene bezigheid, is even achterlijk als nutteloos
En daarom is zo’n nacontrole ook voor vaders van belang. Borman: „Soms worden vaders nog extra ontmoedigd door de verloskundige van dienst die luidop uitspreekt dat de vader beter maar heel trots kan zijn op ‘die geweldige prestatie’ van zijn partner.”
Ik denk dat alle vaders dat advies graag opvolgen, want inderdaad: ze zijn tantoe trots op hun partner. Maar die verloskundige raadgeving veroorzaakt vooral een hinderlijke echo in het geëmancipeerde oor van de nieuwbakken vader. Wat hij hoort nagalmen is: ‘Wij moeders zijn tot iets in staat wat geheel en al buiten jouw macht ligt – lekker puh domme tyfuslul.’
Er is niets tegenin te brengen. Maar zolang dit het is wat de moeder van de vader moet onderscheiden, zal het met de emancipatie van die laatste niks worden.