“Over mijn geboorte, op 19 januari 1998, circuleren twee verhalen. Mijn oma en mijn moeder vertellen versie één: ik ben geboren in het huis van mijn oma. Versie twee zegt dat ik in een blijf-van-mijn-lijfhuis ter wereld ben gekomen. Zo staat het ook in mijn dossier. Welk van de twee verhalen klopt, dat weet ik niet. In mijn dossier staan veel fouten. En mijn oma en moeder zijn het over alles in het leven oneens, maar in dit verhaal vinden ze elkaar.
Ik moet het van mijn eigen herinneringen hebben, daarvan weet ik zeker dat ze kloppen. Mijn eerste herinnering is deze: ik was heel jong, een paar jaar oud, wij zaten met mijn moeder en broers opgesloten in de badkamer, en mijn vader trapte hard tegen de deur.
Deze herinnering staat symbool voor de rest van mijn jeugd: ik klom meermaals uit angst voor mijn vader over het balkon van onze flat in Amsterdam-Noord, er was altijd veel politie in en om ons huis, er stond een wietplantage op de tweede verdieping van onze woning, mijn vader dronk de hele dag door halveliterblikken bier, zat altijd op hetzelfde plekje op de bank, werkte niet, sliep onregelmatig, was agressief tegen ons, en zat bij tijden in de gevangenis.”
Er stond een wietplantage in ons huis, en mijn vader dronk de hele dag door halveliterblikken bier
“Maar hij was niet alleen vervelend, hoor. Als wij naar school moesten, bakte hij soms broodjes voor ons in de oven. Dat was toch next level: we kregen niet zomaar boterhammen, maar warme afbakbroodjes!
Pas op mijn middelbare school kreeg ik in de gaten dat ik onder abnormale omstandigheden opgroeide. Voor mentorles moesten we een opstel schrijven over ons gezin. Ik zette mijn situatie op papier: een vader in het ziekenhuis, een broer in een inrichting, en allemaal instabiele toestanden. Toen mijn docent zijn zorgen daarover uitte, begon ik te snappen dat ik in een rare wereld leefde. In mijn beleving waren wij het beste gezin van de buurt. Ik dacht: ik heb beide ouders nog en ik krijg broodjes uit de oven, wat wil je nog meer?
Ik heb twee oudere broers. Alle drie hebben we ons niet gezond ontwikkeld. De broer boven mij is in het criminele circuit verzeild geraakt en zit in een tbs-kliniek. Mijn oudste broer leeft heel teruggetrokken. Ik ben de zelfdestructieve richting opgegaan en ben vanaf vwo-5 maandenlang opgesloten geweest in instellingen.
Toen ik in die instellingen zat, ben ik heel veel boos geweest. Op mijn ouders, op de wereld, op iedereen. Maar ik heb geleerd dat die emotie eigenlijk niet bestaat. Er zit altijd iets onder: teleurstelling, machteloosheid of verdriet. Over het feit dat ik nu niet functioneer als de meeste andere leeftijdgenoten ben ik erg verdrietig. En ik kan enorm angstig zijn. Ik woon in de Pijp in Amsterdam, maar het is eigenlijk te druk voor mij, ik trek de prikkels niet. Dat is ingewikkeld. Maar ik leef een stuk zelfstandiger dan een paar jaar geleden, toen ik in een donkere containerwoning in Diemen-Zuid woonde, waar begeleiders af en toe kwamen checken of ik nog wel leefde. Soms lag ik een week achtereen op bed.
In de instellingen heb ik me heel machteloos gevoeld. Thuis, met mijn agressieve vader en broer, had ik het makkelijker dan in de jeugdzorg, waar ik werd gekleineerd en in onmogelijke pasvormen gepropt. Ik vond het vaak doodeng.
Van deze tijd voel ik nog erg veel pijn. Ik heb geprobeerd niet meer aan de jeugdzorg te denken, en ben er vervolgens juist heel obsessief mee bezig gegaan. En hoe kan ik anders? Het gaat met de jeugdzorg nu nog slechter dan een paar jaar geleden. Ik hoop daarom een revolutie te ontketenen. De hele jeugdzorg moet op z’n kop.”
Thuis, met mijn agressieve vader en broer, had ik het makkelijker dan in de jeugdzorg, waar ik werd gekleineerd en in onmogelijke pasvormen gepropt
“In dertien maanden tijd heb ik vijf gesloten instellingen gezien en 135 hulpverleners gehad. Ik zat dagen opgesloten in isoleercellen en zogenoemde ‘chill out’-kamers. Ook zat ik uren en uren voor straf stil, zonder te mogen praten of bewegen. Waarom? Ik moest een boterham met kaas eten, maar ik lustte geen kaas. En hop, daar ging ik weer. Volstrekt tegen de rechten van het kind. Een aantal jaar geleden was de Hoenderloo Groep vanwege deze stilzitstraf nog negatief in het nieuws. Mocht niet, oordeelde de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Wist ik toen veel. Ik was het normaal gaan vinden. Inmiddels is de Hoenderloo Groep gesloten.
De donkerste tijd beleefde ik toen ik in een instelling kwam die wel bekend staat als het afvoerputje van de jeugdzorg. Ik werd er standaard opgesloten op mijn kamer. Op goede dagen zat ik er 19 uur, op slechte 22. Vier maanden lang.
Bij mij thuis was geweld, het was verre van gezellig. Maar je kon altijd weg. Als je op een kamer met jezelf wordt opgesloten, gebeuren er rare dingen. Je kunt niet meer vluchten, zelfs niet voor jezelf. In mijn hoofd was het een hel en alles in mij schreeuwde om iemand die me alsjeblieft leerde omgaan met mijzelf. Van een klein zuchtje wind in mijn kamer kreeg ik een paniekaanval. En de groepsleiders zagen het allemaal niet. Ze dachten: die gast is psychotisch. En ze sloten me weer op.”
Van een klein zuchtje wind in mijn kamer kreeg ik een paniekaanval. De groepsleiders dachten: die gast is psychotisch. En ze sloten me weer op
“Ik kon niks goed doen. Op een dag was ik even ‘vrij’, ik mocht op de groep zijn. Een groepsleider vroeg aan ons wat ons favoriete seizoen was. Ik antwoordde: de winter. Ze stuurde me linea recta terug naar mijn kamer. Ik had een fout antwoord gegeven, omdat ik het zei terwijl het zomer was. Met dit antwoord had ik de groep negatief beïnvloed, zei ze. Ik durfde sindsdien niks meer te zeggen, ik was bang voor alles en iedereen.
In mijn agenda kruiste ik iedere dag een dag weg; ik zou in deze jeugdzorginstelling drie maanden moeten blijven en ik hield me voor: ik ga hier weg. Maar toen kwam iemand mij vertellen dat mijn gezinsvoogd nog geen vervolgplek had. Ik moest langer blijven, maar niemand wist hoe lang. Er was geen einddatum, geen lichtpuntje. Mijn hoop was op, ik wilde dood neervallen. Het leven is in deze maand uit mijn ogen weggetrokken, ik was niemand meer, ik zweefde boven mijzelf.
Lange tijd ging het slecht met me. Ik kon mijn emoties niet reguleren, had veel nachtmerries of lag juist nachten achtereen wakker. Ook was ik geregeld suïcidaal. Er waren een stuk of tien labels op mij geplakt, waaronder het posttraumatisch stresssyndroom. Aan de buitenkant was het allemaal niet te zien; ik lachte veel en keek vaak vrolijk. Maar mijn fundament was broos, gebouwd op stresssituaties. Ik was als kind verkeerd geprogrammeerd.
Sinds ik traumatherapie krijg – dat zijn de EMDR-sessies die je ook in de documentaire ziet, gaat het een stuk beter. Ik slaap beter, heb minder nachtmerries en leef niet meer constant met één been in het verleden. Ik ben nog niet af, hoor. Er blijft nog veel over om aan te werken, ook na de sessies. Maar mijn groei is echt groot.”
Mijn fundament was broos, gebouwd op stresssituaties. Ik was als kind verkeerd geprogrammeerd.
“Toen ik een paar jaar oud was, kreeg ik een teddybeer, en die is lang mijn toevlucht geweest. Hij gaf me een gevoel van veiligheid, hij was zacht, bleef bij mij, was van mij. In elke situatie van stress, ruzie en agressie was hij de stabiele factor. Tot mijn achtste of negende heb ik hem bij me gedragen, maar op een dag ben ik hem kwijtgeraakt. Nu heb ik een nieuwe, een hulphond. Hij heet Lennon, ik heb hem vernoemd naar John Lennon.
In de gesloten instelling waar ik tot radeloosheid werd gedreven, keek ik enorm uit naar mijn volgende adres. Nee, niet dat het daar beter zou worden, maar misschien was daar wél een mogelijkheid om mezelf te suïcideren. Op mijn toenmalige kamer had ik niks, zelfs geen kast, omdat kinderen hadden geprobeerd zich eraan te verhangen.
Toen ik in de volgende jeugdzorginstelling werd opgenomen, gebeurde er iets bijzonders. Iedereen was heel aardig voor me. Mijn doodswens verdween als sneeuw voor de zon. Je kunt het niet maken om mensen bij jouw dood te betrekken als ze superlief voor je zijn, besefte ik. Ik kon me weer ergens aan vastklampen. Ik mocht naar buiten, ging mee naar de supermarkt en op mijn verjaardag werd Chinees besteld.”
Op mijn toenmalige kamer had ik niks, zelfs geen kast, omdat kinderen hadden geprobeerd zich eraan te verhangen
“Koppigheid is mijn valkuil. Ik denk vaak dat ik ontzettend gelijk heb, ook als dat niet zo is. Als je mij nu vraagt wat ik van fietsbanden vind, ga ik er drie weken lang ontzettend veel over lezen en dan ontwikkel ik er een heel stellige mening over. Op het moment kan ik natuurlijk alleen maar denken aan en lezen over jeugdzorg. Je kunt wel raden dat ik er iets van vind.
Die koppigheid heb ik van mijn vader geërfd, denk ik. Nadat hij in 2009 met zijn scooter onder de tram belandde, leefde hij een tijdje op het randje van leven en dood. Op de laatste dag van zijn revalidatie – tien maanden verder – stapte hij doodleuk weer op de scooter, alsof er niks was gebeurd. Een paar weken later reed hij met z’n scooter het IJ in. Hij dacht dat de pont er lag, maar bleek de afstand niet goed ingeschat te hebben.
Mijn broertje van elf, een nakomertje, is de lijm die ons gezin bij elkaar hield. We hadden thuis allemaal een hekel aan elkaar, maar hielden allemaal van hem. De onschuld die hij op zijn omgeving projecteert, die noem ik heilig. En eigenlijk geldt het voor alles wat ik kan associëren met kinderen en dieren, omdat ze onschuldig en kwetsbaar zijn: een glijbaan, een hond, een ballenbak, een schommel.
De complexiteit van mijn beoogde jeugdzorgrevolutie is dat er niet één probleem is, of dat het er tien zijn; het zijn er héél erg veel. En de essentie daarvan is: er is te weinig liefde en aandacht voor de kinderen. Hulpverleners zeggen: maar ik heb te veel administratieve taken. Bestuurders zeggen: we hebben te weinig geld. Wat hebben de kinderen daarmee te maken? Zorg moet liefdevol zijn, mensen verder helpen. In een normaal Nederlands gezin zijn er 1,8 kinderen; in de jeugdzorg moeten vijftien kinderen het doen met twee hulpverleners van wie het beleid ook nog eens repressief en soms ronduit agressief kan zijn. Hoe vaak ben ik niet gefixeerd en in de isoleercel geknikkerd? Als mijn ouders me zo hadden behandeld, zou de kinderbescherming meteen op de stoep hebben gestaan. Maar in de jeugdzorg is geweld normaal, geaccepteerd. Onderzoek van de Commissie De Winter in 2019 toonde aan dat driekwart van de kinderen die tussen 1945 en nu in de jeugdzorg zat te maken had met geweld. Bizar! Kinderen in deze omstandigheden hebben juist extra liefde en nabijheid nodig.”
Hulpverleners zeggen: ik heb te veel administratieve taken. Bestuurders zeggen: we hebben te weinig geld. Wat hebben de kinderen daarmee te maken? Zorg moet liefdevol zijn en mensen verder helpen
“De meest zorgelijke groep is de gesloten jeugdzorg, en daar focus ik me met mijn revolutie ook op. Ik wil dat het dwangregime stopt, dat de isoleercel verdwijnt, dat fixeren niet meer mag, dat er zorg met liefde en aandacht voor in de plaats komt. Nederland is het enige welvarende land dat kinderen op deze manier opsluit en zo behandelt, als in een jeugdgevangenis. Als het gaat om gesloten jeugdzorg, behoren we tot het uiterste. We zijn niet alleen koploper in het uithuisplaatsen van kinderen, maar plaatsen in relatie tot andere welvarende landen ook bijzonder veel kinderen op gesloten afdelingen. Er zijn landen zonder gesloten jeugdzorg. En het is allemaal niet ‘vanzelf zo gegroeid’; het gaat om politieke en beleidsmatige beslissingen die keer op keer heel doelbewust zijn genomen. We begonnen in de jaren ’90 met het opsluiten van zorgbehoevende kinderen. Ze werden, tot 2008, gewoon in de jeugdgevangenis tussen criminele jongeren geplaatst. Vanaf 2008 zijn we begonnen met de gesloten jeugdzorg, maar we hebben de gevangenispanden aangehouden en veel van het personeel is van de gevangenis overgestapt naar de gesloten jeugdzorg. Terwijl we de ambitie hadden kinderen uit de gevangenis te halen, veranderde er in de praktijk dus niet zo heel veel.
Ik heb inmiddels talloze gesprekken ‘op hoog niveau’ gehad, met de minister van Volksgezondheid, landelijke en lokale politici en bestuurders uit de jeugdzorg. Daarnaast spreek ik geregeld voor studenten en op congressen, en denk ik mee met beleid. Het gesprek met hulpverleners, bestuurders, gemeenten en het Rijk zal ik de komende jaren blijven voeren. Ik denk dat het mijn taak voor het leven is.”
Wie is Jason Bhugwandass?
Jason Bhugwandass (1998) groeide op in een zeer onveilig gezin in Amsterdam-Noord. Op zijn zeventiende werd hij opgenomen in een jeugdzorginstelling, waarop hij van de ene jeugdzorginstelling naar de andere werd gestuurd. Hij maakte er naar eigen zeggen een verschrikkelijke tijd door, waarin geweld en agressie niet werden geschuwd. Gemotiveerd door deze ervaringen wil hij nu “een revolutie ontketenen” in de jeugdzorg. Dat doet hij vanuit ExpEx, een organisatie die jeugdhulp wil verbeteren vanuit het perspectief van de jongeren zelf. Hij sprak met verschillende landelijke en lokale politici en bestuurders, schoof meerdere keren bij talkshows aan tafel. Aanstaande zondag 21 november deelt hij zijn verhaal in de film ‘Jason’, het derde en laatste deel van Maasja Ooms’ trilogie over de falende Nederlandse jeugdzorg.
Praten over gedachten aan zelfdoding kan bij de crisislijn van 113 Zelfmoordpreventie. Bel 0800-0113 of chat op 113.nl.