Maart 1871. Aletta Jacobs, achtste kind van maar liefst tien, heeft zich achter de tafel in haar ouderlijk huis aan de Noorderstraat 19 in Sappemeer gezet. Ze doopt haar kroontjespen in de inkt en schrijft een brief aan niemand minder dan Johan Rudolf Thorbecke, de minister van Binnenlandse Zaken.
Dat ze een meisje van 17 is, dat ze uit Sappemeer komt, en dat ze graag wil studeren aan de Universiteit, schrijft ze geparafraseerd. Net zoals jongens dat doen, net zoals bijvoorbeeld haar broer Julius heeft gedaan, en of Thorbecke daarvoor kan zorgen.
Al vanaf haar zesde wilde ze dokter worden
Waarom ze de brief schrijft? Omdat de zeventienjarige absoluut niet kan begrijpen waarom ze eigenlijk niet zou mogen studeren. Omdat ze toevallig een meisje is? Wat is dat nou weer voor een reden? Dit gegeven zit haar al jarenlang dwars.
Aletta Jacobs wordt op 9 februari 1854 geboren en al vanaf haar zesde jaar weet het meisje precies wat ze wil worden: dokter. Net als haar vader Abraham Jacobs, die in Sappemeer huisarts is. En net als haar broers Israël en Julius. Vooral tegen de laatste, haar oudste broer, kijkt ze huizenhoog op. Waarom zij wel en ik niet, denkt Aletta.
Aletta vindt de jongedamesschool, waar ze leert een buiging te maken, een regelrechte nachtmerrie
Bevoorrecht wordt niemand
‘Geen oogenblik is toen of later de gedachte bij mij opgekomen, dat dit voor een meisje moeilijk zou gaan’, schrijft ze in haar biografie Herinneringen. Thuis wordt er namelijk ook op geen enkele manier onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes. Alle broertjes en zusjes ontvangen hetzelfde zakgeld en hebben ‘nagenoeg dezelfde plichten te vervullen. Bevoorrecht werd niemand.’
Na de lagere school wordt ze, net als andere gegoede burgermeisjes, naar de jongedamesschool gestuurd. Daar leert ze handwerken, en bovenal goede manieren. Een mooie buiging maken, bijvoorbeeld. Tenminste, dat is de bedoeling, want Aletta houdt het er precies veertien dagen vol. Ze vindt de school ‘héél dwaas’ en noemt het in haar biografie een regelrechte ‘nachtmerrie’.
‘Was het geen zonde, vroeg ik mij af, met dergelijke beuzelarijen den tijd zoek te brengen?’, vraagt ze zich af. En: ‘Evenmin begreep ik, waarom, zooals mij werd geleerd, een jong meisje de oogen bedeesd moest neerslaan als haar op straat een heer passeerde, en waarom zij in gezelschap van heeren alleen dan het woord mocht nemen als haar iets werd gevraagd.’
‘Mijn vader moedigde me aan’
De Jacobsen zitten met de handen in het haar. Wat nu gedaan met dit onhandelbare kind? Dat is te zeggen: Aletta is de oogappel van haar vader. Zijn achtste kind kan in zijn ogen nauwelijks iets fout doen. Hij heeft eigenlijk ook best begrip voor de onvrede van zijn dochter. Als andere volwassenen haar uitlachen als ze vertelt dat ze dokter wil worden, laat haar vader haar begaan. ‘Hij moedigde me in die richting zelfs aan.’ Besloten wordt om Aletta dan maar in huiselijke kring Grieks en Latijn te laten leren, want van de jongedamesschool wil ze helemaal niks meer weten.
Dan komt dokter Ali Cohen, een vriend van de Jacobsen, in 1869 met goed nieuws. Cohen weet te vertellen dat er voor het eerst in de geschiedenis een meisje heeft deelgenomen aan het examen van leerling-apotheker. ‘Als jij dat nou ook doet’, stelt hij Aletta voor, ‘dan bewijs je in ieder geval dat je het niveau aankunt…’
Waarom zou een vrouw wél apotheker en geen dokter kunnen worden?, vraagt ze zich af
Zo gezegd, zo gedaan. Uiteraard wordt het examen – een jaar later – een doorslaand succes. Aletta Jacobs slaagt niet alleen, maar krijgt bovendien van de examencommissie het advies om door te studeren voor apotheker. Thuis in Sappemeer gaat de vlag uit. ‘Doen!’, roepen haar familieleden in koor. ‘Doorleren voor apotheker!’
Ook haar vader is hier helemaal voor te porren. Maar Aletta zelf is allerminst overtuigd. ‘Waarom zou een vrouw wél apotheker en geen dokter kunnen worden?’, vraagt ze zich af. Tja. Goeie vraag. Waarom eigenlijk niet?
Plechtig verzoekschrift
Vandaar dus dat ze zich in maart 1871 met de kroontjespen in de aanslag achter de schrijftafel zet voor een plechtig verzoekschrift aan minister Thorbecke. Ze sluit haat verzoek af met: ‘Dat het Uwe Excellentie goedgunstig moge behagen.’ Pas als ze de brief op de post heeft gedaan, stelt ze haar vader van haar schrijverij op de hoogte.
Enkele weken later bezorgt de postbode aan de Noorderstraat 19 een brief uit Den Haag. De brief is niet geadresseerd aan Aletta, maar aan haar vader Abraham Jacobs. Het schrijven bevat echter goed nieuws: als haar vader akkoord gaat, mag Aletta Jacobs zich wat Thorbecke betreft inschrijven voor een proefjaar aan de universiteit.
Vader Abraham twijfelt, wikt en weegt. Is zijn dochter fysiek wel in staat tot zo’n zware studie? Hij roept de hulp in van zoon Julius. Die werpt haar de minder leuke kanten van het dokterschap voor, zoals anatomische lessen en vivisectie. Denkt ze daar wel tegen te kunnen?
En dan weet haar vader er ook nog wel een paar. Wat te denken van onsmakelijke huidziekten, of van de onbeschaamdheid van sommige ziekenhuispatiënten? Denkt ze daar tegen bestand te zijn?
Ook haar moeder moet ze overtuigen
Als ze haar vader en broer heeft overtuigd, moet ze haar moeder nog vermurwen. ‘Zij was er van overtuigd dat ik alleen wilde studeeren om mij te kunnen onttrekken aan het huishoudelijk werk.’ Uiteindelijk gaat ook haar moeder overstag, en is op 20 april 1871 het heugelijke feit daar: Aletta Jacobs schrijft zich officieel in in het register van de Rijksuniversiteit Groningen. ‘Mijn kastje in de kinderkamer werd leeggeruimd voor studieboeken’, schrijft ze opgetogen.
Het gerucht doet de ronde dat minister Thorbecke ongeneeslijk ziek is en niet lang meer te leven heeft
In het voorjaar van 1872 slaat bij Aletta echter de schrik om het hart. Het gerucht doet opeens de ronde dat minister Thorbecke ongeneeslijk ziek is en dat hij niet lang meer te leven heeft. Wat nou als zijn opvolger er veel conservatiever denkbeelden op na houdt? Die zou haar, met het wetboek in de hand, toch zo maar van de RUG kunnen knikkeren? In haar gedachten ziet ze haar droom al uiteenspatten.
Haast is geboden
Haast is geboden. Snel doet ze tentamens in enkele vakken die ze al voldoende onder de knie heeft. Bewijs van haar kennis wordt onmiddellijk naar Den Haag gestuurd, met het verzoek om Aletta Jacobs de definitieve toestemming te geven haar studie te vervolgen.
Het zijn spannende dagen voor haar, als Thorbecke op 5 juni 1872 komt te overlijden. Pas twee dagen na het overlijden van de minister krijgt Aletta een envelop met een rouwrand. Daarin, gedateerd op 30 mei 1872, staat te lezen dat de minister als een van zijn laatste officiële bezigheden de toestemming voor het volmaken van haar studie heeft verleend.
‘Mij heeft het bezit van dit waardevolle document rust en kalmte bezorgd. Bedaard kon ik mij voorbereiden op het eerste academische examen, dat ik den zevenden October 1872 ‘non sine laude’ heb afgelegd.’
Non Sin Laude, niet zonder lof
Non Sin Laude, niet zonder lof. Haar prestatie blijft overigens niet onopgemerkt. Ze wordt, zoals ze zelf schrijft, overstelpt met gelukwensen vanuit het hele land. Mensen van wie ze nog nooit gehoord had, en van wie ze ook later nooit meer iets zou vernemen, nodigen haar uit om op hun buitenplaats te komen uitrusten van haar vermoeiende studie.
Ze bedankt vriendelijk voor alle loftuitingen en aanbiedingen. Ze vertelt haar bewonderaars dat ze niet aan vakantie denkt, maar alleen maar aan verder studeren. Kandidaatsexamen medicijnen is haar eerstvolgende doel, schrijft ze. ‘Hoe eerder ik dat kon afleggen, hoe aangenamer het mij zou zijn.’
Nauwelijks twee jaar later, slaagt ze ook voor haar kandidaatsexamen Geneeskunde, andermaal non sin laude. Na het behalen van haar doctoraal in 1876, vertrekt ze naar Amsterdam, waar ze op 3 april 1878 promoveert tot doctor.