De zogenaamde alles-in-een-scholen zijn in trek. Het idee achter deze samenwerking is het doortrekken van de leerlijn vanuit de peuteropvang naar de basisschool. “Waar er normaal een knip zit tussen de kinderopvang en de basisschool, loopt de ontwikkelingslijn in een IKC in een vloeiende beweging”, legt Claudia Verhoeven van de PO Raad uit, die de IKC-trend ook ziet en van harte ondersteunt.
De samenwerking tussen voorschoolse opvang en basisschool ondervangt zo bijvoorbeeld leerachterstanden van kinderen die voor het eerst naar de basisschool gaan.
Jorim de Kroon, vader van Oliver, ziet de toegevoegde waarde van een IKC vooral in het feit dat de omgeving en mensen al bekend zijn. Hij heeft de doorlopende lijn tussen peuteropvang en basisschool recent zelf mogen ondervinden. Zijn zoon zit in groep 1 van De Kuypersschool in Andijk, gezamenlijk gehuisvest met een locatie van kinderopvangorganisatie Kappio.
“Als je naar een nieuwe omgeving moet, hangt je kind vaak een beetje als een aapje om de ouder heen. Ze gaan nu wel een andere deur binnen, maar ze kennen de kinderen en juffen al.”
Lagere werkdruk, hogere kosten
Joke Kruiter, senior-onderzoeker bij onderwijsadviesbureau Sardes verklaart de wens naar samenwerking door de toenemende vraag naar kinderopvang van 0 tot 4 jarigen. Anderzijds speelt de toenemende werkdruk op het onderwijs mee, zegt Kruiter. “IKC’s zorgen voor een verlichting van die werkdruk.”
De samenwerkingen verminderen – mits ze slagen – de werkdruk. Ondertussen nemen de kosten vaak alleen maar toe. Kruiter: “Toen men met IKC’s begon, was het idee dat er een efficiëntieslag behaald kon worden. In de praktijk blijkt dat niet zo te zijn, over het algemeen zie je onderwijs en opvang alleen maar duurder worden.”
“Het is prettig dat de omgeving al bekend is”
Het geeft vertrouwen, bij ouder én kind, legt vader Jorim uit. “Het is als ouder best wel spannend om je kind voor het eerst ergens heen te brengen. Dus ook voor ons als ouder is het prettig dat de omgeving al bekend is.”
Vergaande samenwerking
De samenwerking tussen school en kinderopvang rijkt ver op de school van Jorims zoon, vertelt directrice Machteld Brink met enige trots: “De peuters en kleuters spelen samen buiten, wij zijn als school geen onbekenden voor de peuters. Ik kom elke dag even gedag zeggen. En we zien andersom dat de kleuters, eenmaal op de basisschool, nog regelmatig contact zoeken met hun peuterjuf.”
Beide partijen kunnen goed met elkaar overweg, volgens Brink. “De kinderopvang heeft een overkoepelende directie, de afdeling heeft een eigen leidinggevende. Daar is gezamenlijk overleg mee. We hebben afgesproken dat ik de dagelijkse leiding op me neem.”
En dat is precies het ideaalbeeld van een goed functionerend IKC: samenwerking die veel verder gaat dan alleen gezamenlijke huisvesting. “Het ideaalplaatje is een IKC met één leidinggevende en één team aan mensen. Onderwijs, kinderopvang en alle andere betrokken instanties moeten als één team functioneren”, legt Joke Kruiter uit.
Bestuurlijk samenwerken gebeurt zelden
Maar dat ideaalbeeld slaagt in de praktijk vaker niet dan wel. Onderzoeksbureau Oberon bracht in 2019 de mate van samenwerking tussen basisscholen en kinderopvang in kaart. Een vervolgonderzoek op een eerder onderzoek uit 2016, toen in opdracht van de ministeries van Onderwijs en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Van de ondervraagde basisscholen en kinderopvangorganisaties die aangaven op een manier met elkaar samen te werken, gaf slechts 8 procent van de basisscholen en 6 procent van de kinderopvangorganisaties aan ook één bestuur te delen. 12 procent gaf aan wel eens gezamenlijk gesprekken met ouders te voeren.
Kruiter: “Er is een klein percentage aan voorbeelden in Nederland waar het echt goed werkt, maar we zien vooral heel veel IKC’s waar school en kinderopvang redelijk goed samenwerken, maar in de kern twee verschillende organisaties zijn.”
“Soms zijn IKC’s niet meer dan een bordje in de tuin, dan zie ik de meerwaarde ook niet echt”
Ruben Fukkink, als bijzonder hoogleraar kinderopvang verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, onderschrijft dat beeld. “In alle eerlijkheid: soms zijn IKC’s niet meer dan een bordje in de tuin. Dan zie ik de meerwaarde ook niet echt. Die meerwaarde is er pas bij vergaande samenwerking.”
Vergaande samenwerking blijkt echter lastig in Nederland. Door tegenwerkende wetgeving, maar volgens Fukkink heeft het ook te maken met een cultuurverschil in Nederland, ten opzichte van andere Europese landen. “Het werkt hier vaak nog niet, omdat Nederland van origine heel erg verdeeld is”, zo duidt hij.
Scandinavië en Duitsland
Hij verwijst naar tal van voorbeelden in met name Scandinavië en Duitsland, waar de samenwerking al veel verder gaat dan in Nederland. “Ik heb voorbeelden gezien waar van alles rondloopt: niet alleen mensen met een pabo-achtergrond, maar ook een pedagoog, een gezinscoach of mensen met een creatieve achtergrond. Die mensen werken intensief samen en kunnen ook weer van elkaar leren.”
Toch nuanceert hij: “In Nederland zullen we nooit voor één systeem kiezen. Zo zijn wij niet. Nederlanders zijn autonoom, willen graag eigen keuzes maken. Sommige ouders willen hun kind gewoon thuishouden of bijvoorbeeld kiezen voor gastouderopvang. Dat zal ook altijd zo blijven.”
Dit artikel verscheen eerder bij WEEFF.
Beeld: Pixabay