Leren van het verleden lijkt een holle kreet te zijn als Taiwan het potentieel vormt voor een nieuwe wereldoorlog tussen China en de Verenigde Staten. President Biden heeft al laten weten dat Taiwan met een onmisbare chip-productie voor het Westen niet in de steek zal laten als China het eiland aanvalt, omdat president Xi Jinping gelooft, dat het evenals Hongkong bij China hoort.
Daar waar denkers oorlogsgeweld als politiek instrument en militairen in dienst staan van die politiek afkeurt, kiezen sommige auteurs volgens de Groene Amsterdammer voor een ander perspectief, namelijk oorlog als zingeving. Als bekendste voorbeeld wordt Ernst Jünger opgevoerd die een oorlog verheerlijkte en droomde van een vrolijk vuurgevecht op een bloeiende en bloed bedauwde weide. Zijn denkbeeld lag in de lijn van een Vietnam-veteraan bij wie ik tijdens het liften van Boston naar Seattle in de Verenigde Staten in de auto dook en die vol enthousiasme verhaalde over het moment, dat hij vanuit een helikopter een kogelregen afvuurde op de vijand in Vietnam.
Tussen 1963 en 1975 domineerde de Vietnamoorlog het nieuws. Het blijkt één van de meest gefotografeerde conflicten te zijn. Meer dan dertig prijzen gingen tussen 1963 en 2011 naar foto’s over de Vietnamoorlog en de nasleep ervan. Zes keer won een foto van Vietnam de World Press Photo van het jaar. De bekendste foto’s zijn die van ‘napalmmeisje’ Phan Thi Kim Phuc, dat met brandwonden over de weg in Trảng Bàng rent, nadat Zuid-Vietnamese vliegtuigen napalmbommen hadden gedropt om het Noord-Vietnamese leger te verjagen, monnik Hich Quang Duc die zichzelf in brand stak als protest tegen de vervolging van Boeddhisten door de Zuid-Vietnamese overheid en de executie van een Vietcong-soldaat door generaal Nguyen Ngoc Loan, die de beestachtigheid van de oorlog symboliseert.
Beelden van klapwiekende helikopters op 28 april 1975 keren terug als het vliegveld van Saigon niet meer kan worden gebruikt en gereed stonden om de laatste Amerikanen te evacueren. Wanhopige Vietnamezen die vechten om een laatste plekje in de wentelwieken, terwijl de tanks van de Vietcong al door de straten van de Zuid-Vietnamese hoofdstad rolden.
Vijftig jaar later is de Vietnamoorlog nog steeds voelbaar. De Amerikanen sproeiden tachtig miljoen liter chemicaliën uit over Vietnam. Onder de bevolking heeft dat veel schade toegebracht. Volwassenen hadden er lichamelijk en geestelijk zwaar van te lijden, en kinderen werden met afwijkingen geboren.
Terwijl de Russen proberen Oekraïne onder de voet te lopen om het ‘te denazificeren’ en ‘te demilitariseren, was het de Verenigde Staten dat het oprukkende communisme in Vietnam wilde stuiten. De VS wilden dat Zuid-Vietnam een afgescheiden land zou worden, dat weerstand zou bieden aan de communisten. De VS richtten een marionettenregering op met Ngô Đình Diệm als president.
De rooms-katholieke Diệm stond aan het hoofd van een dictatuur. Zijn beleid was nietsontziend. De bevolking werd onderdrukt en vermeende Việt Cộng (communisten) werden terechtgesteld. Deze regeringsstijl veroorzaakte niet alleen verontwaardiging onder de mensen, maar ook onenigheid in het kabinet. Ontevreden legerofficieren pleegden met stilzwijgende goedkeuring van de VS een staatsgreep en Diệm kwam daarbij om het leven.
De viering van Herenigingdag in Vietnam op 30 april herinnert aan die bloedige strijd, die vijftig jaar geleden werd gevoerd. In de aanloop naar dit opvallende evenement wordt extra aandacht besteed aan de oorsprong en betekenis van deze bijzondere dag. Bezienswaardigheden als het tunnelcomplex van Củ Chi, een immens netwerk van ondergrondse tunnels in het district Củ Chi van Ho Chi Minhstad, het presidentieel paleis, het oorlogsmuseum in Ho Chi Minhstad en bunkers in Hué zijn stille getuigen van die duistere periode. Daarnaast is Vietnam tot merchandise gemaakt in films, video – en computerspelletjes en speelgoed rambo’s, maar ook in deze commercialisering spelen schuld en boete een belangrijke rol.
Ook T-shirts met de tekst ‘Good Morning, Vietnam’ springen in het oog. Die verwijzen naar de ochtendshow van de populaire diskjockey Adrian J. Cronauer van de ‘Armed Forces Radio Services’. De troepen smulden van de uitzending, die hij steevast begon met: ‘Gooooooooooooood morning Vietnam!’ Het werd ook de titel van een komedie/dramafilm. Cronauer wordt daarin gespeeld door wijlen acteur Robin Williams.
Meer dan een week voor 30 april zijn straten in grote steden als Hanoi, Hué, Da Nang en Ho Chi Minhstad versierd met kleurrijke spandoeken, vlaggen en neonlichten. Er worden feestgebieden aangewezen voor een parade of een nationale show. Overwinningsliederen over de oorlog zijn veelvuldig te horen. De Vietnamese vlag is overal te zien. zijn vooral jongeren die bezitnemen van de straten. ‘We zullen altijd vechten’, zegt de jonge beveiligingsagent Nguyễn Nghĩa, ‘voor ons bestaan. Vietnamezen geven nooit op.’
Net als ieder ander oorlogsgebied kwam er ook in Vietnam een vluchtelingenstroom op gang. De eerste bootvluchtelingen waren grote aantallen Vietnamezen, die na de aftocht van de Amerikanen na de Vietnamoorlog hun land verlieten in veelal niet-zeewaardige bootjes. Ongeveer twee miljoen Vietnamezen vluchtten per boot. Daarvan kwamen 250.000 om op zee. Velen kwamen terecht in de Verenigde Staten, Canada, Australië en West-Europa. Een bescheiden aantal kwam in Nederland terecht, dat niet met open armen stond te wachten. De loempiakraam verscheen in het straatbeeld. Meer dan honderddertigduizend vluchtelingen uit Vietnam, die hadden gesympathiseerd met de Verenigde Staten of het voormalig Zuid-Vietnamees bewind en Laos en Cambodja, toen ook daar communistische troepen de controle in handen kregen, kwamen terecht in de Verenigde Staten via een speciale luchtbrug en met schepen.
Na de evacuatie van Saigon, tegenwoordig Ho Chi Minhstad geheten, bleef het aantal Vietnamezen dat hun land verliet tot medio 1978 relatief klein. Tot driehonderdduizend mensen, die vooral banden hadden met de voormalige regering en het leger van Zuid-Vietnam, werden naar heropvoedingskampen gestuurd, waar martelingen, hongersnood, ziekten en dwangarbeid aan de orde van de dag waren. Een miljoen mensen moest ‘vrijwilligerswerk’ doen om in ‘Nieuwe Economische Zones’ te wonen., Ze moesten overleven door land terug te winnen en jungle te kappen om gewassen te verbouwen.
Hué vormde een kantelpunt in de Vietnamoorlog en leidde in de Verenigde Staten tot massale demonstraties tegen de oorlog in Vietnam. De oorlog werd daar als zinloos en verloren beschouwd. Op 30 januari 1968 werd de voormalige keizerlijke hoofdstad de plaats van één van de langste, bloedigste veldslagen die de Amerikanen zouden voeren tegen het Noord-Vietnamese leger en zijn Vietcong-guerrillastrijders, die in Zuid-Vietnam wonen. De strijd zou zesentwintig dagen duren. Als onderdeel van een veel groter en kostbaar offensief werd het een keerpunt, toen de publieke opinie in de Verenigde Staten zich tegen de oorlog begon te keren.
Nadat de Fransen zich uit Indochina hadden teruggetrokken en het land werd verdeeld in een ‘democratisch’ zuiden en een communistisch noorden, viel de stad Hué ten zuiden van de gedemilitariseerde zone. Naarmate de Verenigde Staten meer betrokken raakten en zich inzetten voor gevechtsacties, werd de stad een belangrijk onderdeel van de Amerikaanse strategie in het land. Het was een belangrijk bevoorradingspunt voor de Amerikaanse marine en onderdeel van de bevoorradingsketen van het leger. Tot 1968 waren de communisten grotendeels niet in staat om grote stedelijke centra te raken, omdat ze niet genoeg mannen, voorraden of ondersteuning hadden in de steden van Zuid-Vietnam om dergelijke aanvallen effectief te maken. Die perceptie veranderden ze al snel.
In de maanden en jaren die volgden, werden in en rond Huế tientallen massagraven ontdekt. Slachtoffers waren vrouwen, mannen, kinderen en baby’s. Het geschatte dodental was tussen de 2.800 en 6.000 burgers en krijgsgevangenen. De Republiek Vietnam (Zuid-Vietnam) gaf een lijst vrij van 4.062 slachtoffers, die zijn geïdentificeerd als zijnde vermoord of ontvoerd. Slachtoffers werden vastgebonden gevonden, gemarteld en soms levend begraven. Veel slachtoffers werden ook doodgeknuppeld.
Een aantal Amerikaanse en Zuid-Vietnamese autoriteiten, evenals een aantal journalisten die de gebeurtenissen onderzochten, namen de ontdekkingen, samen met ander bewijsmateriaal, als bewijs, dat er een grootschalige gruweldaad was gepleegd in en rond Huế tijdens de vier weken durende bezetting. De moorden werden gezien als onderdeel van een grootschalige zuivering van een hele sociale laag, inclusief iedereen die bevriend was met Amerikaanse troepen in de regio. Het bloedbad in Huế kwam later onder toenemende druk van de pers te staan, toen berichten beweerden dat Zuid-Vietnamese ‘wraak squadrons’ ook aan het werk waren in de nasleep van de strijd, burgers opspoorden en executeerden, die de communistische bezetting hadden gesteund.
De slag om Hué maakte deel uit van het Tet-offensief. Tijdens deze feestdag, Tết Nguyên Đán, werd normaal gesproken een wapenstilstand gehouden. Maar de Vietcong viel in 1968 onverwachts aan en overviel zo de Amerikanen. In dit offensief bewees de Vietcong nog lang niet uitgeteld te zijn, zoals door de Amerikanen werd verkondigd. Tienduizenden rebellen en soldaten overvielen tegelijk kazernes, politiebureaus, overheidsgebouwen en militaire posten. Een maand lang voerden Amerikaanse mariniers en soldaten, samen met troepen van de Republiek Vietnam, gevechten door de hele stad, waarbij ze vaak van huis tot huis gingen om Hué uit de Noord-Vietnamese handen te krijgen. Het was de eerste keer dat mariniers betrokken waren bij stedelijke gevechten sinds de Koreaanse Oorlog. Ze waren zo onvoorbereid om in een grote stad te vechten dat kolonel Ernie Cheatham, commandant van het 2nd Battalion, 5th Marines in Hué moest opzoeken hoe het moest in een oud mariniershandboek.
Hué was een verlies voor Noord-Vietnam, maar markeerde het begin van het einde. Zelfs Amerikanen die eerder de oorlog in Vietnam steunden, waren geschokt door de bloedigheid van het Tet-offensief, vooral de gevechten in Khe Sanh (die maanden duurden) en in Hué. Eén van die Amerikanen was journalist Walter Cronkite, die had aanvaard wat de regering hem over de oorlog had verteld. Nadat hij in Hué was geland om de oorlog met eigen ogen te zien, was zijn verslag volgens velen de reden dat de Verenigde Staten hun doelstellingen in Vietnam niet konden bereiken:
‘Het lijkt nu zekerder dan ooit dat de bloedige ervaring van Vietnam zal eindigen in een patstelling. Het is steeds duidelijker voor deze verslaggever dat de enige rationele uitweg dan zal zijn om te onderhandelen, niet als overwinnaars, maar als een eervol volk dat hun belofte nakwam om de democratie te verdedigen, en het beste deden wat ze konden.’
Na het Tet-offensief richtten de Amerikanen een bloedbad aan in Mỹ Lai. De Amerikaanse inlichtingendienst zou weten dat het 48e bataljon van de Vietcong zich daar schuilhield. Er zouden zich geen vrouwen en kinderen in het dorp bevinden. Vier compagnieën vielen op de ochtend van 16 maart Mỹ Lai binnen in de veronderstelling dat er alleen guerrillastrijders zouden zitten. De slachtoffers werden in een greppel gegooid en met M60-automatische wapens vermoord. Onder hen bevonden zich ook baby’s en kinderen. Het drama kwam tot een eind toen een Amerikaanse helikopter tussen de eigen troepen en de overgebleven Vietnamezen landde. Vijfhonderdenvier namen staan op het monument vermeld. Het werkelijke aantal is niet bekend. Een vierjarig jongetje, Do Ba, werd levend tussen de lijken weggehaald. De helikopter bracht tien andere Vietnamezen die in een bunker zaten in veiligheid.
De val van de regering van Saigon op 30 april 1975 werd een feit, toen Vietcong en Noord-Vietnamese troepen Saigon veroverden. Om 05:24 uur vertrok de laatste Amerikaanse helikopter tijdens de wervelwindoperatie uit Saigon om aan de gewapende aanval van het Zuid-Vietnamese Bevrijdingsleger te ontsnappen.Om 10:45 uur ramden twee tanks met de nummers van het Bevrijdingsleger de poort naar het Onafhankelijkheidspaleis. President Duong Van Minh zat achter zijn bureau. Hij werd gearresteerd en verklaarde later die dag voor de radio: ‘Ik verklaar hierbij de regering van Saigon op alle niveaus voor ontbonden.’
Om 11.30 uur hees kolonel Bui Quang Than van het Vietnamese Volksleger de overwinningsvlag van het Nationale Front voor de Bevrijding van Zuid-Vietnam op het dak van het Onafhankelijkheidspaleis.
Hiermee kwam een einde aan de oorlog in Vietnam en begon het proces van eenwording van de Democratische Republiek Vietnam (Noord) in het Noorden en de Republiek Vietnam (Zuid). De eenwording van de twee landen vond uiteindelijk plaats op 2 juli 1976, toen de Socialistische Republiek Vietnam werd geboren. Met de val van Saigon was een definitief einde gekomen aan een oorlog die meer dan twintig jaar geduurd had en die aan bijna 57.000 Amerikaanse soldaten het leven had gekost. Het aantal slachtoffers aan Vietnamese zijde is ruw geschat op 3,6 miljoen.
Wijlen historicus Hans Righart schreef een essay met als titel ‘Vietnam en de jaren zestig.’ Hij poneert dat achteraf moet worden vastgesteld dat die offers tot geen enkel constructief resultaat hebben geleid. De Verenigde Staten waren vernederd als een wereld macht die het, althans in de publieke waarneming, had afgelegd tegen een klein derdewereldland (in werkelijkheid beslissend gesteund door China en de Sovjet-Unie).
‘De machtswisseling in Saigon – destijds door vrijwel geheel ‘weldenkend’ links warm toegejuicht – plaatste de Vietnamese bevolking onder het juk van een hardhandige communistisch-nationalistische dictatuur, die velen verkozen te verlaten in levensgevaarlijke wrakke bootjes.’ Hij beweert dat sinds Vietnam ‘bodybag’ hét taboewoord in de Amerikaanse buitenlandse politiek is geworden.’
Righart meent dat deze Amerikaanse traumatisering in schril contrast staat tot de geringe belangstelling in West-Europa voor de oorlog in Vietnam. ‘Deze houding is natuurlijk wel begrijpelijk in het licht van de Amerikaanse ‘Alleingang’ destijds. De West-Europese NAVO-partners verleenden immers in de jaren zestig slechts verbale steun aan de Amerikaanse oorlogsvoering. Sommige regeringsleiders, zoals de Britse Labour-premier Harold Wilson, voelden zich zelfs hierbij ongemakkelijk, gezien de omvangrijke protesten tegen de oorlog in eigen land. Men kan tegenwerpen dat juist de massaliteit van dat protest meer historische belangstelling zou doen veronderstellen.
‘In vrijwel alle West-Europese landen werd destijds op grote schaal gedemonstreerd tegen de Amerikaanse bombardementen van Noord-Vietnam, vooral na het door de Vietcong ingezette Tet-offensief in januari 1968, dat een escalatie en verscherping van de vijandelijkheden bracht. Demonstraties van tien duizenden betogers waren niet ongebruikelijk in dat jaar en vrijwel alle Europese hoofdsteden kregen hun deel. De oorlog had in de voorafgaande jaren ook geleid tot een uitbreiding van het actierepertoire: de ‘teach-in’, die voor het eerst plaats vond op de campus van Ann Arbor (Michigan) op 24 maart 1965, waaide over naar West-Europa. In de popmuziek maakte een nieuw genre zijn entree: de protestsong. (en een protestgeneratie)
‘Nogmaals: op de vraag hoe ‘Vietnam’ en ‘de jaren zestig’ zich tot elkaar verhouden, valt geen eenduidig antwoord te geven, maar dat dit tijdperk van ingrijpende sociale en culturele veranderingen er heel anders uit gezien zou hebben zonder die oorlog, dat staat als een paal boven water.’