– ”Vijfentwintig kilo.”
– ”Tweeëndertig.”
– ”Zevenentwintig.”
– ”Hoeveel ik woog weet ik niet meer. Wel dat toen ik thuiskwam ik mijn linkerarm ging wassen. Toen kon ik niet meer. Pas de volgende dag kon ik mijn rechterarm doen.”
– ”Je moest zorgen dat je buiten het fort kwam te werken, op het land. Als je binnen bleef ging je kapot.”
– ”Je moest durven eten. Anders haalde je het niet”
– ”Torren, kevers, hagedissen. Aardrupsen. Zo je mond in.”
– ”Er leefde geen levend wezen meer. Alles was opgegeten.”
– ”Ik snoepte van de melasse voor de paarden. Of een knolletje ketela, cassave. Had je een bergje onkruid op je schouder, knakte je de ketela in het voorbijgaan dat bergje in. Moest je langzaam opeten, ongekookt zat er blauwzuur in. Daar zijn er ook aan dood gegaan.”
– ”De meesten stierven aan dysenterie. Dat begint met diarree, kreeg ik ook. Ik dacht: daar ga ik. Toen zag ik die koenjit liggen, geelwortel. Een mirakel. Ik kende de geneeskracht en heb een stukje opgepeuzeld. Twee keer, want ik had nog een stukje bewaard. De derde keer dat ik diarree kreeg, had ik niets meer. Mijn vader had ooit verteld van norit, dat het eigenlijk geraffineerde houtskool was. Heb ik kooltjes uit de keuken gehaald en fijngemalen. Weer genezen.”
– ”Je liep als verdoofd rond. Ik voelde en proefde niets meer. Ik at lomboks, pepers, rauw op. Voelde er niets van. Later, na de oorlog, stond mijn mond meteen in brand.”
– ”Er waren er die werkten in de visvijvers. Zwommen de vissen tussen je benen door, kon je zo pakken en opeten. Nu ga ik een bordje nasi halen. Joop, jij nog een biertje?”
– ”Het liefje van de commandant stopte ons wel eens wat eten toe. Zijn chauffeur ook.”
– ”Weet je nog dat we de hele dag in de brandende zon moesten staan, in onze onderbroek? De een na de ander viel om. Toen was Theo ‘m gesmeerd. ’s Avonds werd ie gepakt.”
– ”Met een roestige spijker hadden we in drie maanden de tralies ontzet. ’s Ochtends omgebogen en weggeslopen. De kali, de rivier over, zo de desa in. Toen de dorpelingen me ontdekten kreeg ik eerst te eten. Daarna brachten ze me terug naar het kamp. Kregen ze een kwartje, konden ze wel gebruiken. Hebben ze me horizontaal aan het plafond gehangen.”
– ”Als ze je snapten werd je afgerammeld. Er was ook ene Shimizu. Die klojak heeft me nog gehangen.”
– ”Zijn ze nog gestraft? Ik ben niet wraakzuchtig. Maar ik wil wel dat er gerechtigheid geschiedt.”
– ”We waren staatsgevaarlijk. Twee keer. Eerst onder de Japanners, toen nog een keer onder de Indonesiërs, in de Bersiap.”
– ”De Bersiap was een angstige tijd. In Ngawi werd je gewoon langzaam gedood. Maar je was niet angstig.”
– ”Goedemiddag. Ik ben van het NIOD. We weten heel weinig van Ngawi, wat u heeft meegemaakt. Wel is duidelijk dat de Japanners zich in dit kamp weinig aantrokken van de Geneefse conventies. Ngawi was hard, onvergelijkbaar met de interneringskampen. Jullie zijn uitgehongerd. Je kan Ngawi beter vergelijken met de concentratiekampen, het doel was jullie uit de weg te ruimen. Want jullie waren de vijfde colonne.”
– ”Ik heb een aanvraag gedaan voor een oorlogspensioen. Heb ik geen recht op, want ik heb niet in het kamp gezeten, zeggen ze bij de pensioenraad.”
– ”Je hebt wel geleerd om voor jezelf te zorgen. Want overleven was het belangrijkste. Je was nergens bang meer voor. Maar ik droom er niet van, lig er echt niet wakker van, het zegt me niks meer. Want je wilt die tijd toch vergeten.”
– ”Verschrikkelijk was het, zo snel mogelijk weer vergeten.”
Dan volgt nog een video van het fort in tegenwoordige tijd. We zien een schattig Indonesisch gezinnetje in het voormalig lijkenkamertje wonen. Grapjes worden gemaakt. Iemand zingt een liedje, twee anderen doen een tweespraak in hoog en laag Javaans. Het word nog bijna gezellig, met glaasjes bier, kroepoek en verhalen uit de oude doos. Dan keren de oude mannen huiswaarts.
Column verscheen eerder ( 15 augustus 2003) op de achterpagina van NRCHandelsblad, hierboven de jaarlijkse herpublicatie, altijd op 14 augustus, de 4e mei van voormalig Indië)
Lees vooral ook: de extended version van deze Kumpulan en/of koop gewoon meteen het boek van Frans Keuchenius: Herwonnen Jaren