Echt vrolijk ben ik zelden. De oorzaken daarvan liggen vanzelfsprekend allemaal buiten mijzelf, zoals met depressiviteit belaste genen en een chronisch serotoninetekort. Maar goed, ik ben 37 en ik kan niet altijd dat jankende kind blijven. We, en dan bedoel ik ook die ruim 1 miljoen andere Nederlanders die bekend zijn met depressie, moeten iets van het leven zien te maken.
Over het algehele gevoel van vertieftheid dat bij een depressie hoort, wilde ik het dan ook eens niet hebben. Wel leek het me aardig vanuit het dal der dorre doodsbeenderen een leerzame ervaring van algemeen nut te delen. Die betreft een nauwkeurige weging van de concepten ‘hoop’ en ‘troost’ als panacee tegen persoonlijk en universeel lijden.
We hopen wat af. En het ziet er niet naar uit dat we er op korte termijn mee ophouden. Het is eerder omgekeerd. Zelfhulplectuur over betere tijden en hoe daar naartoe te hopen ligt in boekhandels almaar hoger opgetast.
Toch zou ik vandaag, op Blue Monday, volgens de Britse psycholoog Cliff Arnall de meest deprimerende dag van het jaar, een mild pleidooi willen voeren voor juist iets minder hoop. Ja, zul je net zien. Maar het eindigt, dat beloof ik, niet in een cynisch vertoog over de zinloosheid van iedereen en z’n moeder. Ik heb namelijk een redelijk alternatief in de aanbieding. Komt het allemaal toch nog goed.
Het wordt (niet) beter
Waarom minder hoop? Heel in het kort omdat de aandrijvende kracht van hoop de veronderstelling is dat ‘het’ vroeg of laat beter wordt. Echter, weten we sedert de opstanding van Christus, ‘het’ wordt niet beter.
Laten we ten bewijze terugblikken op bijvoorbeeld het 2024e jaar na zijn verrijzenis. Dat was, om te beginnen, het warmste ooit. We passeerden de cruciale 1,5 graden-grens. Voorts zagen we het aantal conflicten met 59 stuks een hoogtepunt bereiken sinds de Tweede Wereldoorlog. Daarvan één op ons eigen continent, met inmiddels meer dan 1 miljoen slachtoffers tot gevolg. Ook waren er de gruwelen van Hamas en Israël. Dan waren er nog 733 miljoen mensen die te weinig eten hadden en zagen we hoe Donald Trump zijn zetel in Washington veiligstelde. Terwijl dat allemaal gebeurde, werden er het gehele jaar lang per seconde zo’n 7.000 cyberaanvallen uitgevoerd. Het is slechts het begin van een schier onuitputtelijke lijst.
Gebeurde er dan niks leuks? Er gebeuren elk jaar erg veel leuke dingen. Maar de vraag is: wordt het de eeuwen door steeds leuker op aarde? En is daarmee de hoop gerechtvaardigd dat het in 2025 en de navolgende jaren telkens ietsjepietsje leuker wordt?
De hoper houdt moed
In weerwil van al mijn reserves ten aanzien van hoop doet zij het onveranderlijk goed. Wie hoopt, beschikt over de vaardigheid achter de horizon van misère een kruiwagen vol goud te fantaseren, en dat waarderen we als een prettige kwaliteit. De hoper houdt moed, zeggen we. En dat is iets goeds.
Maar is het moedig om te hopen? Of, betere vraag voor dit moment: Heeft het zin? Helpt het ons?
In zijn afschrikwekkende roman Hierheen naar het gas, beste dames en heren toont de Poolse schrijver Tadeusz Borowski (1922-1951) in extremis hoe hoop mensen kwetsbaar maakt voor manipulatie. Hoe zij mensen verblindt voor naderend onheil. De hoopvollen in Auschwitz zien de donderwolken boven hun hoofd niet en zoeken geen schuilplaats. Ze gaan als eerste naar de bliksem.
Wie hun overlevingskans vergroten? Die de illusie van een prettige toekomst laten varen en zich mechanisch schikken in een regime van gehoorzaamheid. Die dealen met de shit.
Dat moet je natuurlijk willen. Sommigen verkiezen rechtvaardig in het zwaard vallen boven in corruptie triomferen. (Maar is het een beter dan het ander? In Borowski’s roman ontmoeten we personages die, hoopvol persisterend in hun visioen van vrede of bevrijding, bereid blijken anderen ervan te beroven.)
Toch willen de meeste mensen wel overleven. En, haast ik me te zeggen, elke vergelijking met de gruwel van vernietigingskampen gaat vanzelfsprekend mank.
Wel is het zo dat onze soort, voor zijn persoonlijke bestwil, ver wil gaan. Ik bedoel daar niet iets moreels mee uit te drukken. Het leven plant zich nu eenmaal op deze wijze voort: wie de concurrentie verslaat, haalt de volgende ronde.
Jachten en jagen
Nu zouden we, omdat het vandaag Blue Monday is, kunnen zeggen: zie je, het is jachten en jagen zonder zin en doel, vroeg of laat worden wij in de pan gehakt, we moeten maar nergens op hopen, punt. Maar aan dat cynisme wilde ik vandaag voorbij.
Er is namelijk, heb ik ontdekt, ook in barre tijden als de onze, een ander spoor beschikbaar dan het doodlopende van de hoop. Ik kom erop via een paar zijsporen, en het eerste loopt naar de Poolse filosoof Leszek Kołakowski (1927-2009). Hij gaf ooit een mooie definitie van religie. Religie, zei hij, is een manier om te aanvaarden dat het leven een onvermijdelijke nederlaag is.
Ik vond het goed gevonden. We gaan allemaal dood, daar moeten we mee dealen, met religie kun je een eind komen. Religie mogen we denk ik vrijmoedig vervangen door kunst, muziek, literatuur. Allemaal manieren om met die onvermijdelijke nederlaag om te gaan.
Dealen met de dood
Ik vroeg me laatst af hoe goed wij daar vandaag in zijn, in dealen met de dood.
Ik keek eens wat om me heen en zag hoe bij leeftijdsgenoten de eerste ademtocht van de eeuwigheid in de nek kietelde. Ze hesen zich in fluorescerende tenues en begonnen de dood van zich af te hardlopen. Ik zag gyms die 24/7 open waren en ik zag in de schappen eiwitshakes tussen de natuurvoeding. Ik zag in elke stad en in elk dorp elk jaar meer marathons, meer obstacle runs, meer triatlons, meer crossfit games.
Mensen zijn hardnekkige hopers. Ze hopen zo van hun loopbandje af het eeuwig leven in te rollen. Dat er te gepaster tijd een kist om hun afgetrainde lijf zit en de lopende band waarop hij staat in de oven eindigt, dat vergeten ze gemakshalve.
Het zijn weer geen verheffende gedachten. Maar wat willen we dan onderweg naar Blue Monday? Peptalk van motivational speakers en zelfhulpgoeroes? Willen we Emile Ratelband op de speakers?
Ratelband emigreerde in 2022 naar Thailand, omdat hij het gevoel had in Nederland gefaald te hebben als ‘bewustzijnsverruimer’. Meer dan dertig jaar had hij geprobeerd mensen positief over zichzelf en de ander te laten denken. “En het maakt me dan zo kwaad”, lichtte hij zijn verhuizing naar Thailand op NPO Radio 1 toe, “als ik de armoe hoor dat bij zoveel mensen toch de grenzen worden overschreden, seksueel of niet. En dat ze daarna weer een schadeclaim indienen en dat het dan na een paar duizend euro weer goed zit.”
Toen ik het interview hoorde, dacht ik alleen maar: zie de mens. En verder niets.
Voorbereiden op oorlog
Het tweede zijspoor brengt ons bij Mark Rutte, tegenwoordig baas van de NAVO. Hij waarschuwde eind vorig jaar voor de toenemende geopolitieke spanningen in de wereld. Het is tijd, zei hij tegen Europeanen in het bijzonder, “om ons geestelijk voor te bereiden op oorlog.”
Het duurde niet lang of in een van m’n sociale tijdlijnen meldde zich een hoopvol persoon. We gaan helemaal geen oorlog voeren, zei die. We gaan lief en aardig zijn voor elkaar. Veel duimpjes.
Om niet misverstaan te worden: het lijkt mij ook een fantastisch idee, hugs in plaats van clusterbommen. Maar zou het echt?
De enkel zei pats
Dan het derde zijspoor. Het voert naar mijzelf. Een tijd geleden was ik weer eens stevig depressief – ik schreef al: echt vrolijk ben ik nooit, maar toen was het echt pet. Als gediagnosticeerde somberaar weet ik inmiddels gelukkig vrij precies wat ik wel moet doen en wat niet. Niet: in bed blijven liggen. Niet: nader doordenken dat achter de wolken het zonnetje schijnt. Wel: onder de mensen blijven en veel sporten.
Een weeklang padelde ik me helemaal uit de panty. Totdat ik op een ochtend ongelukkig op een bal in het veld stapte. De enkel zei pats.
Ik verging van de pijn en belde eenmaal thuis, in wanhoop, zo was het wel, de huisartsenpost. Toen voltrokken zich twee wonderen. Het eerste was dat de pijn van de ziel, alomtegenwoordig hoewel niet aanwijsbaar, zich allengs naar mijn enkel verplaatste. Na een tijdje kon ik naar mijn enkel kijken en die als een kind zo blij aanwijzen. Daar en daar zit de pijn, jubelde ik. Niet alomtegenwoordige aanwijsbare pijn, dat was iets heel prettigs.
Het tweede was dat in de apotheose van dat fysieke lijden aan mij een soort gebed ontsnapte.
Gij die de hopeloze nabij wilt zijn, bad ik, schenk mij vijf, zes, zeven enkels. Breek ze dan en kneus ze, stop ze vol met reuma en artrose, scheur de pezen, knel de zenuwen af, overstrek de ligamenten. Verstuik de spronggewrichten, steek de voetwortels er met stompe spades af, gesel de hielenstreek met knopen en touwen en takken en ontwricht dat knokige scharnierenstel als nooit gezien, volbreng het enkel voor enkel of doe ze alle tegelijk, het zal me de ziekte lijden, als het maar schrijnt en zonder redelijke kans op herstel geleverd wordt.
In de ontsteltenis van het moment vergat ik amen te roepen. Nu zal het allemaal wel weer niet verhoord worden, dacht ik. Maar ik vond wel het een prachtig gebed. Ook zaten er literaire dingen in, zoals ‘overstrek de ligamenten’. Dat was erg mooi gezegd. Ik vond het erg troostend.
Eindigend in de dood
En zo rijden we weer het hoofdspoor op. Het is het spoor van de troost.
Troost begint met de vaststelling dat het leven in the end kut met peren is: immer en altoos eindigend in de dood. Spoedig treedt, aangespoord door filosoof Kołakowski, aanvaarding van dit gegeven op. Vervolgens bereiden we ons, geïnspireerd door NAVO-baas Rutte, geestelijk voor op ons aller lot. En daarmee kan het Grote Troosten beginnen.
We schrijven een lied en zingen het in andermans oor. We maken een gedicht en dragen het voor. We schilderen, rappen, keramieken, dansen en grunten dat het een aard heeft. Ook verzinnen we goden. De goden, zeggen we tegen elkaar, konden helaas niet voorkomen dat het huidige leven nogal rottig is, maar ze maken een hiernamaals waarin de serotonine als bolfonteinen uit onze schedeltjes sproeit.
Volgens ChatGPT gaat grofweg 80 procent van dit stuk over het bestrijden van hoop, en 20 procent over het aanprijzen van troost als alternatief. Dat lijkt me voor vandaag een uitstekende balans.
Ik wens u allen een hopeloze doch troostrijke Blue Monday.