Het weer is mooi, we komen van ver en hebben er zin in. De NS-stalling ligt er grijs en verlaten bij, geen levend wezen te bekennen. Het lijkt Fort Knox wel, met al die ijzeren draaihekken en beveiligde deuren. Prangende vraag: hoe kraken we dat vijandige bolwerk om bij onze fietsen te komen?
Er staat een chippaal. Ik steek mijn OV-kaart er in. Ongeldige kaart. Andersom dan maar: ongeldig. Ik vloek. Zus met pioniersmentaliteit ontdekt een metalige plaat in de muur. Aha, hier kan je een fietssleutel uit de muur trekken! Kaart voor de kaartlezer. Toets de 20 cijfers van uw barcode in en sluit af met een hekje. Hekje. Toets uw pincode in. Pincode? Als u uw pincode niet weet belt u dan nummer… Voordat ik haastig mijn mobieltje uit mijn tas heb gevist is het display al weer leeg. Opnieuw 20 cijfers, hekje, snelsnel noteert parate zus het nummer en ik bel.
Belt u voor…, toets 1, belt u voor…, toets 2. Ik toets 2 en jawel, ik krijg mijn pincode.
Opnieuw 20 cijfers intoetsen, hekje niet vergeten, wachten… Tot mijn schrik rolt in de muur naast mij opeens een rolluik open en daar hangen wel twintig fietssleutels. Een toverdoos! Bij één sleutel knippert een vrolijk rood lichtje.
‘Wacht even!’ roept mijn koelbloedige zus, met haar ogen gefixeerd op het display.
Het display vraagt: Wilt u één fiets? Toets: Ja. Wilt u twee fietsen, toets: Nee.
De logika ontgaat me volledig, maar ik wil er twee, dus ik toets op Nee.
Het luik begint intussen dreigend dicht te rollen. In paniek grijp ik naar die ene verlichte sleutel. Hebbes! Maar we hebben twee fietsen nodig. De beurt is aan mijn zus. Zelfde procedure.
Het apparaat is defect, zegt het display.
‘Hotverdehotver!’ Dat ben ik.
Daar sta ik met mijn fietssleutel. Nu zal ik die fiets hebben ook! Ik duw en trek aan de ijzeren draaihekken, maar er is geen beweging in te krijgen. Ik vloek.
‘O, kijk!’ Zus ontdekt nòg een plakkaat in de muur. SOS, precies wat we nodig hebben.
Ik zie een telefoonnummer en diep mijn mobieltje op.
‘Nee,’ zegt mijn koelbloedige zus ‘je hoeft alleen maar op die knop te drukken.'
Er klinkt een damesstem uit de muur. Ik vertel de stem over het defecte apparaat.
'Ik ga niet over de OV-fietsen,’ zegt de stem, ‘alleen over het openen van de stalling.'
Ik vraag, of de stem dan a.u.b de stalling wil openen.
‘OK’ zegt de stem.
Ik loop naar de hekken. Duwen en trekken, maar ze blijven hermetisch gesloten. Opnieuw de SOS-knop.
‘Ja, als u niks zegt, dan weet ik het ook niet!’ snauwt de stem.
Ik smeek haar deemoedig, of ze het nog eens wil proberen. Het lukt! Ik sta binnen en pak een fiets. Maar dan kan ik de stalling niet meer uit. Zus, voor geen kleintje vervaard, drukt op de SOS-knop.
‘Staat de fiets in de goot?’ snauwt de stem.
Goot? Goot?
Dan zie ik een soort geul in de betonnen vloer. Ik hijs de fiets er in. Maar de hekken blijven gesloten. Zus drukt op de SOS-knop.
‘U moet rechts van de fiets gaan staan, naast de balk!’
Balk? Balk?
Pas dan zie ik pictogrammen op de vloer: dáár de fiets en hier de fietser. Sesam opent u! Ik sta buiten, mét fiets!
Na enig overleg besluiten we te gaan wandelen. Ik zet de fiets op slot. Nog één keer dezelfde procedure. Het rolluik gaat open en ik keil de fietssleutel in het vak. Ik schrijf een briefje aan de beheerder van de stalling – volgens een sticker op de deur van 16 tot 18 uur aanwezig – en doe het onder de snelbinders.
’s Avonds krijg ik een mailtje van mijn immer blijmoedige zus. Dat we toch weer wat geleerd hebben en dat de tijden voorbij zijn, dat een goedmoedige man met een sigaar je bij de stalling opwacht met een vriendelijk ”goeiemorgen”. Dat ik dat moet beseffen.
Tekst: Luzan Werts