Hoog torent de kerk van Sint Franciscus van Paola uit boven Ouro Preto, een monumentaal mijnwerkersstadje in het zuidoosten van de deelstaat Minas Gerais. De bergen van deze regio waren in de achttiende eeuw het toneel van een heuse gold rush; de plaatsnaam Ouro Preto betekent letterlijk ‘Zwart Goud’. Het waren tijden van hebberigheid en lichte zeden: de kerk van Sint Franciscus van Paola is slechts één van de meer dan twintig godshuizen die de Portugezen bouwden om het spirituele welzijn van de bevolking te waarborgen.
Het grootste deel van het goud dat in Minas Gerais gedolven werd, werd naar de andere kant van de Atlantische Oceaan verscheept, maar er bleven genoeg restjes over om de kerken van Ouro Preto en vele andere Braziliaanse steden te voorzien van een overdaad aan bling-bling. Veel edelmetaal is er in de bergen rond Ouro Preto vandaag de dag niet meer te vinden, maar er is een nieuwe goudmijn aangeboord: het toerisme. Het historische centrum van het stadje prijkt sinds 1980 op de Werelderfgoedlijst van UNESCO en trekt jaarlijks een half miljoen toeristen uit binnen- en buitenland.
Meer dan één Braziliaanse kennis die in Ouro Preto geweest is vertelt me echter dat ze er een ‘vreemde energie’ voelen, alsof er een zware deken over de stad ligt. Nu zijn Brazilianen over het algemeen wat zweveriger ingesteld dan de gemiddelde Nederlander, maar wat ze bedoelen is gemakkelijk te begrijpen.
Op het eerste gezicht verblindt de pracht en praal van Ouro Preto je, maar vroeg of laat valt historisch besef je als een baksteen op het hoofd. Al dit schoons werd gebouwd door slaven; al het goud dat deze monumentale kerken opluistert werd onder de voortdurende dreiging van de zweep of erger uit donkere mijnschachten gebikt.
Ouro Preto is een bloedmooi stadje.