Naar Ouarzazate met de bus en terug naar Marrakesh met de fiets, over de hoge Atlas. Dat is het plan, dat al snel onder druk komt te staan als de kille januariregen stiekem overgaat in natte sneeuw en vervolgens in dikke sneeuwvlokken. Tien kilometer voor de pas sluit de bus achteraan wat later een lange file blijkt. Wanneer het in de bus net zo koud is als erbuiten pakken fietskameraad Gerard en ik de fietstassen uit de bagageruimte en baggeren we nog een kilometer onze schoenen nat door de ijskoude massa. Naar Taddert.
Dat is het plan, dat al snel onder druk komt te staan als de kille januariregen stiekem overgaat in natte sneeuw en vervolgens in dikke sneeuwvlokken
In Taddert kiezen we uit de serie wegrestaurantjes de drukste, want die is ook het warmst. We bestellen een tajine, warmen de handen en drogen de schoenen boven een comfoortje met kooltjes, totdat uit het niets de vriendelijke Hassan opduikt. Hassan gidst ons naar Idar, die twee bedden regelt in de Association de la village de Taddert pour le Developpement, strak voorbeeld van de Marokkaanse participatiemaatschappij. Het pensionnetje van de Association heeft geen kachel, wel kasten vol couvertures. Dus wordt het slapen onder een ouderwets torentje dekens.
De volgende ochtend sneeuwt het nog en dat is uitzonderlijk, want zo gestaag sneeuwt het hier niet vaak. Hooguit valt er een paar maal per jaar een charmant wit buitje op de honderd huisjes aan de ene en nog eens twintig huisjes aan de andere kant van de rivier Oued Tichka, vernoemd naar de hoogste pas van Marokko, tien kilometer en vijfhonderd hoogtemeters verderop. Dat er nu ineens een dikke witte deken ligt was zes, zegt Idar, nee twaalf jaar geleden, zegt Hassan. 'Au moins vingt ans,' bemoeit een derde Taddertenaar zich ermee, in een pracht van een blauwe Berberpij, met karakteristieke puntmuts.
Dat er nu ineens een dikke witte deken ligt was zes, zegt Idar, nee twaalf jaar geleden, zegt Hassan.
Voordeel van insneeuwen is wel dat iedereen in hetzelfde schuitje zit. Zo transformeren wij gestrande reizigers in achtenveertig uur tot meubilair van Taddert. Rond een vers comfoortje – chauffage Berbere, lacht Idar – vertelt Hassan over zijn leven, en zijn gezin, dat in een dorpje twee uur verderop de bergen in woont. Woensdag, zegt Hassan, die in Taddert een boetiekje met amatisten, kobalt en andere snuisterijen drijft, loop ik weer naar huis, naar vrouw en kinderen.
Nog twee maanden en dan komen de Fransen weer, zegt Idar, die het vooral rond Pasen druk heeft met meerdaagse trektochten de hoge Atlas in. 'Linksaf de kant van Telouet op is het mooi lopen, daar zijn de bergen grillig en trots. Rechtsaf het Ourikadal in is het groener. Daar wacht een paradijs met betoverende watervalletjes.' Ik beloof terug te komen met vrouw en kinderen, en leer vast een woordje Berbers van Idar, die net als Hassan ook Frans, Engels en Arabisch spreekt. 'Je parle Arab, mais je ne suis pas Arab,' zegt Hassan nog wel even, waarschuwend.
'Je parle Arab, mais je ne suis pas Arab,' zegt Hassan nog wel even, waarschuwend
Net als ik indommel bij het comfoortje word ik ingeschakeld als fotograaf voor het regionale dagblad, want de sneeuw is groot nieuws. Het lokale schoolhoofd – de school heeft ijsvrij, want geen kachel, iedereen zit bij moeders keukenvuurtje – stuurt via Facebook de details door naar Marrakesh waar een professeur de info van zijn verschillende correspondenten samensmeedt tot een krantenbericht. De volgende dag staat mijn foto in de krant, zonder auteursvermelding. Ik had er nog zo op gehamerd.
Gendarmes
Als we de volgende ochtend polshoogte nemen is de weg naar de pas nog altijd afgesloten. Te voet mogen we wel voorbij de slagboom, wuiven de gendarmes. We lopen vijf kilometer over de autoloze weg naar de voet van de pas en passeren twee gloednieuwe sneeuwschuivers, ze staan werkloos geparkeerd in de berm. Een vaal zonnetje breekt het grijze wolkendek, in de lucht zingt een vroege leeuwerik. Nog veel hoger grommen twee oude gele dinkytoys de weg schoon van sneeuw.
Toch blijft de slagboom ook die ochtend dicht, tot ongenoegen van een bont legertje chauffeurs, die samensmelten tot een oploop vol boze gezichten, gericht naar machteloze gendarmes. De chauffeurs zijn het wachten beu, verdienen niets, hebben honger en willen vooruit. 'In de Midden-Atlas is veel meer sneeuw gevallen, maar rijdt alles allang weer. Ze doen hier niets,' bast de chauffeur van een veewagen, waar de koeien al achtenveertig uur wolkjes stoom uitblazen. Fotograferen wordt me ineens verboden. 'In Marokko nemen we geen foto' s van gendarmes.'
'In Marokko nemen we geen foto' s van gendarmes'
Vier kopjes thee later alsnog het verlossende woord; met tussenpozen van twee minuten mag er vertrokken worden. Hassan regelt een lift bij een Franse ingenieur, die in Zagora – honderd kilometer voorbij de Atlas – van zijn pensioen is gaan genieten. Altijd mooi weer, dat wel, maar dat genieten lukt maar niet, legt Daniel uit; al snel liep zijn vrouw weg en verder heeft Daniel moeite met de lokale mores. 'Niets dan oppervlakkkige vriendschappen hier. Bakshies, bakshies, alle Marokkanen – zelfs mensen die je vriend kunt noemen – moeten altijd en overal bakshies.'
Koud
Aan de andere kant van de pas laten we Daniel halt houden als we ineens Fahmi zien liften. Fahmi kennen we nog uit de bus omhoog, hij komt uit Java, Indonesië en heeft het koud in Marokko. Maar nog niet zo koud als op het Isle of Skye, waar hij een halfjaar woonde, lacht Fahmi zijn ontwapenende glimlach. Fahmi – aankomend musicoloog – is al maanden in Marokko. 'Is Mali al veilig?' vraagt hij ons, want Mali is voor musicologen een waar Mekka. Vervolgens Senegal, is het plan, en dan in mei terug naar Essaouira, voor het gnaouafestival. En in juli moet Fahmi naar Leipzig, voor het vervolg van zijn studie.
Wanneer we in Ouarzazate uitstappen lopen we Mohammed tegen het lijf, vriend van Fahmi en zelfbenoemd Marokkaans hippie. Hij wijst ons de weg naar een goed en goedkoop hotel. Zelf slaapt hij bij vrienden, of anders ergens op een plein. 'Ik draag mijn huis op mijn rug,' zegt Mo tevreden, vanonder zijn hoge rugzak met ouderwets metalen frame. Mo heeft geen rooie cent, wel een slecht verhaal. 'Misschien hebben jullie iets voor me. Ik heb niet de gewoonte zomaar geld te vragen, maar ja, ik ben mijn geld verloren in de woestijn.'
Mo heeft geen rooie cent, wel een slecht verhaal
We bellen de volgende ochtend aan bij Brett, fietsverhuurder en Amerikaan uit Colorado. Een kleuter en een baby geleden is hij met zijn vrouw neergestreken in Ouarzazate, waar menig reiziger neerstrijkt. In ruil voor tachtig euro – voor vier dagen – haalt Brett twee mtb's uit de schuur van zijn Marokkaanse rijtjeshuis. Niet veel later zwaaien we vriendelijk gedag tegen Brett, die ons ook nog de mooiste weg terug zou duiden, maar de weg verloren lijkt te hebben in een goed gevuld wietpotje. We besluiten te vertrouwen op ons collectieve kaartgeheugen, op google maps en anders wel op mijn steenkolenarabisch.
Voor ons ligt de tweehonderd kilometer lange terugtocht. In kort bestek: eerst gestaag de Atlas op, dan de pas steil omhoog, de pas steil omlaag en weer gestaag omlaag naar Marrakesh. Marra, leerde Ibrahim, mijn onvolprezen leraar Arabisch me twee weken eerder, is Arabisch voor passeren. Kesh betekent snel, in het Shilha, de regionale variant van het Berbers. Snel passeren, voila de oude naam van Marrakesh, antieke karavaanstad. Omdat het er zo verleidelijk is, of omdat de inwoners je snel arm maken, dat is me ontschoten tussen alle grammatica.
De gestage klim richting Telouet -van 1167 naar 1757 meter- krijgt al snel gezelschap van een straffe noordenwind, die de kruissnelheid brengt op een schamele acht kilometer per uur. We passeren wereldberoemde filmstudio's en slaan rechtsaf een rustiger B-weggetje in. In Ait ben Haddou, dat met zijn prachtig rode kasbah in rap tempo evolueert tot tourist trap, eten we snel een dure lunch. Daarna zwoegen we voort, om twee dorpjes later toch ons verzet tegen de wind te staken. Tegen betaling van twintig euro verdwijnen de twee fietsen dertig kilometer lang in de achterbak van een Mercedes. De laatste zes kilometer naar pleisterplaats Tighza fietsen we lekker weer zelf, over een vredig karrespoor, in de luwte van de bergen.
Diezelfde luwte stoort ook de ontvangst van googlemaps, en eindelijk zijn we aangewezen op mijn steenkolenarabisch, dat in deze streek nog goed van pas komt. We peddelen verder over modderige karresporen, langs geitekuddes, vredige bergbeekjes en wuivende bomen totdat we in de avondschemer Tigzha bereiken, een boerendorp verstopt in een bergkom. Besneeuwde Atlastoppen torenen hoog boven beige en steenrode huisjes, veelal met stijs gesloten luiken. Veel van de huisjes zijn kennelijke zomerverblijven. Nu zitten ze stijf op het winterslot, de eigenaars in Marrakesh, Parijs of Amsterdam.
We peddelen verder over modderige karresporen, langs geitekuddes, vredige bergbeekjes en wuivende bomen
Reprimande
We moeten zoeken – is ons verteld – naar Idar. Idar le noir, om precies te zijn, maar vinden geen levende ziel. Met het vallen van de avond daalt ook de vrieskou neer op onze bezwete lichamen. Een passerende dorpsbewoner in pij met puntmuts haalt herbergier Idar uit de moskee. Idar blijkt een zachtmoedig man, eigenaar van rechts van het weggetje een gite met zestig bedden, en links een luxere Riad met zeven kamers. We verkiezen de gite en Idar snijdt en roert de volgende anderhalf uur in een genereuze tajine.
Ik whatsapp Said – vader van een vriendje van mijn zoon – hoe mooi en vredig, maar ook afgelegen het hier is. Ik denk terug aan een week eerder, toen Said me op googlemaps zijn geboortedorp aanwees, diep in de Midden-Atlas, een iets lagere, noordelijker bergketen. Drie uur lopen van de asfaltweg, waar soms een bus naar de stad langskomt. Said vertelde: 'Zo ver, in alle opzichten. Mijn tante brandt nog kaarsjes voor heiligen. Ik mag van mijn familie eigenlijk niet vertellen over die pre-islamitische gewoontes, maar ach, ze zijn nooit naar school geweest.'
Na een uitgebreid ontbijt zwaaien we Idar gedag en dalen te fiets via het karrespoor terug naar de hoofdweg, waar dunne ijslaagjes de plasjes smeltwater bedekken. De glooiende weg voert ons deze zonovergoten ochtend langs akkertjes, dalen vol geitenkuddes en vredige dorpjes, tegen een constant decor van besneeuwde Atlastoppen. We racen Telouet voorbij, wat me later op een reprimande komt te staan van Idar uit Taddert, want de kasbah van Telouet is stukken mooier dan die van Ait ben Haddou. Telouet was immers eeuwenlang hoofdstad van de Atlas, vertelt Idar me te laat. 'C' etait le domicile de seigneur de l' Atlas. Tu as vraiment vais une betise.'
Kort voor een stevige klim naar de branchement, de kruising waar ons b-weggetje weer samenkomt met de doorgaande N9, krijgen we een flinke omelet Berbere voorgezet door Sarah en Malika. De zusjes runnen een gloednieuwe gite, eigendom van een Francaise en hun broer, want elke allochtone ondernemer heeft een Marokkaanse partner nodig. Onder de koffie repareren we nog even Sarah's fiets, terwijl Sarah mijn Marokkaanse simkaart vervangt door een nieuwe.
Bij de branchement is fietskameraad Gerard het klimmen beu. Na twintig minuten liften stopt eindelijk wat de armste man op het wegennet moet zijn: een oude bus met erin Abdelghani, visboer. De fietsen gaan bovenop de viskratten. 'Waloe,' antwoordt Abdelghani als ik hem vraag of de handel goed was, en ik denk aan mijn kinderen, die ook graag waloe zeggen. Vijf minuten later tillen we de fietsen weer van de viskratten en beledig ik Abdelghani door hem voorzichtig een vergoeding te bieden. Gelukkig kan ik het goedmaken met het laatste pakje Hollandse stroopwafels, voor zijn kinderen.
We zoeven tussen hoog opgestaste sneeuwbermen zeventien haarspeldbochten naar beneden, verzamelen een gelaat vol zoute spetters en ondergaan de sensatie sneller af te dalen dan lange vrachtwagencombinaties. In Taddert knijpen we toch maar hard in de remmen, voor een banket lamskoteletjes, met Hassan en Idar. Ik vraag waarom op elk verkeersbord Taddert anders gespeld staat, ook in het Arabisch. 'Ach,' zuchten ze, 'het is Shilha. Dat begrijpen bordenmakers niet.'
We zoeven tussen hoog opgestaste sneeuwbermen zeventien haarspeldbochten naar beneden, verzamelen een gelaat vol zoute spetters
De derde dag is het negentig kilometer dalen -plus een even stevige als onverwachte klim tussendoor- naar Marrakesh, door een adembenemend decor van notenbomen, palmen en cactussen, altijd tegen die majestueus witte achtergrond. Onze grijze rivier vloeit samen met de rode rivier uit Ourika en langzaam verandert de omgeving van dorp naar stad.
Als we Marrakesh binnenfietsen zie ik een jongen zich op zijn brommer omdraaien om zijn meisje achterop 'ns stevig te kussen. Net niet lang genoeg om de camera te pakken, gelukkig voor het paar, herinner ik me ineens een krantenbericht over een zoenend Marokkaans stelletje dat op het nippertje werd vrijgesproken van het schenden der openbare zeden. We slalommen door de steegjes van Marrakesh, en stappen besmuikt af als gendarmes ons vriendelijk terecht wijzen. We vinden Riad Taddert, een tip van onze Taddertse vrienden, niet geheel zonder eigenbelang. De eigenaar heeft ook familie in Eindhoven, dat hij tweemaal bezocht. Helaas zonder al te veel plezier. 'Het regende alle tijd.'
De eigenaar heeft ook familie in Eindhoven, dat hij tweemaal bezocht. Helaas zonder al te veel plezier. 'Het regende alle tijd.'
We drinken thee op het onvolprezen Jamaalfnaa en ik praat met Samir uit Casablanca over zijn werk als ingenieur in een plavuizenfabriek. We rekenen uit dat hij rond de 600 euro per maand verdient, wat me een redelijk salaris lijkt, maar Samir niet. 'Hoe verdien ik daarmee een huis, een auto, een gezin?' Ik kijk over de stad heen naar de witte bergen, het lijkt ineens allemaal zo relatief en ik vraag of hij ook Berber is. Hij kijkt me vies aan.