Ik hoorde de uitspraak voor het eerst op tv, tijdens het reclameblok: ‘Een kind lacht ruim 400 keer per dag terwijl volwassenen nog maar 10 keer per dag lachen.’ Het was een commercial voor lach.nl, een datingsite voor senioren. Hun filosofie is dat mensen meer moeten lachen, liefst samen met anderen. Met andere woorden: schrijf je in voor de datingservice, en vind je perfecte match om de hele dag zielsgelukkig mee te giechelen.
Die communicatieboodschap kon mij gestolen worden – ik ben nog lang geen senior en heb al iemand gevonden om meer dan 10 keer per dag mee te lachen – maar de bewering waar die boodschap mee begon, liet me niet los. Dat kinderen om alles in een deuk kunnen liggen, wil ik wel geloven. Maar lachen ze echt zóveel meer dan volwassenen? Waar komen die cijfers vandaan? Valt zoiets überhaupt te meten?
Klanten trekken
Een zoektocht via Google leert dat lach.nl niet de enige organisatie is die het ‘feitje’ gebruikt om klanten te trekken. Een fysiotherapeut in Leidschendam, talloze lachyoga-docenten, levenscoaches en trainers, Oral B: allen beweren ze dat kinderen véél meer lachen dan volwassenen. Over de exacte cijfers zijn ze het niet helemaal eens: het varieert grofweg van 200 tot 400 kinderlachjes per dag tegenover een dagelijkse dosis van 10 tot 20 voor volwassenen.
De bewering wordt echter zeker niet alleen gebruikt voor commerciële doelen. Ook veel informatieve sites nemen de cijfers over. Op de website van Willem Wever – een programma dat ik als kind erg serieus nam – staat het bijvoorbeeld genoemd. En vorige week nog kwam het langs bij EenVandaag, in een item over lachcursussen op de werkvloer (een item dat qua wetenschappelijke achtergrond sowieso tenenkrommend was, overigens). Volgens een cursusleider die aan het woord komt, is het dramatisch gesteld met ons humeur: ‘Hoe ouder je wordt, hoe meer je de lach kwijtraakt. Ik denk dat we het allemaal te serieus nemen.’
Lachen is sociaal
Nergens waar je het ‘feitje’ hoort of leest, wordt enige moeite genomen een bron te vermelden. Zou die bron überhaupt bestaan? Rod Martin, een humoronderzoeker aan de Western University Canada, stelde zichzelf die vraag ook. In een interessant online artikel schrijft hij: ‘Hoewel ik het ermee eens ben dat wij volwassenen vaak te serieus zijn en gebaat kunnen zijn bij vaker lachen, heb ik niet het wetenschappelijk onderzoek kunnen vinden waar deze cijfers vandaan zouden moeten komen.’
Wat volgens Martin wel uit meerdere studies naar voren is gekomen: lachen is een sociale activiteit. Zo toonde de Amerikaanse lachonderzoeker Robert Provine in 1989 al aan dat de kans 30 keer zo groot is dat mensen gaan lachen als ze samen met anderen zijn dan wanneer ze alleen zijn. Dat is voor kinderen niet anders, bleek uit observaties op een kleuterschool in 1984: slechts 5% van de 5-jarigen lachte als hij in zijn eentje speelde.
De kans is 30 keer zo groot dat mensen lachen als ze samen zijn dan wanneer ze alleen zijn
In het kleuterschoolonderzoek deden de onderzoekers ook een poging het aantal keer lachen te tellen. Ze kwamen uit op een gemiddelde van 7.7 keer lachen per uur. Een simpel rekensommetje leert: zelfs al zouden die kids de hele dag onafgebroken spelen met vriendjes, dan zouden ze 200 keer lachen per dag bij lange na niet halen. Laat staan 300 of 400 keer per dag.
Moeder lacht meer dan kind
Hoe vaak volwassenen lachen, was onderwerp van een Duits onderzoek uit 2004. De onderzoekers bestudeerden 48 uur aan gespreksopnames. Gemiddeld hoorden ze in een gesprek van 10 minuten 5.8 keer een lach. Om de omrekenslag weer even te maken: een uurtje borrelen zou de teller al op 35 keer lachen kunnen zetten. Ruim over die ’10 keer per dag’ van lach.nl, dus. Daar valt trouwens nog wel een kanttekening bij te maken, stelt Disa Sauter (die zelf aan de Universiteit van Amsterdam onderzoek doet naar lachen). In gesprekssituaties van volwassenen kan ook sprake zijn van lachen uit beleefdheid, wat bij spelende kinderen niet het geval is.
Er is nog een reden waarom we de resultaten van dit onderzoek niet zomaar naast het kleuterschoolonderzoek kunnen leggen. Bij de gesprekken tussen volwassenen telden de onderzoekers elke uitademing als één lach. ‘Haha’ was dan bijvoorbeeld lach één, een inademing en daarna nog een ‘haha’ telde als lach twee. Bij de kleuterschool werd alleen gekeken hoe vaak een actie of gebeurtenis een lach op het gezicht van een kind toverde – ongeacht hoeveel adem hij moest happen. De twee onderzoeken naast elkaar leggen, is dus appels met peren vergelijken.
Martin vond wel een studie uit 1994 die volwassenen en kinderen met elkaar vergeleek, maar dan wel in een erg specifiek soort communicatie: die tussen moeders en hun kind. De resultaten waren best verrassend. Tweejarigen lachten gemiddeld 0.3 keer per minuut, hun moeders .55 keer per minuut. Dat komt neer op 18 keer per uur versus 33 keer per uur: de moeders lachten in interactie met hun kind dus bijna twee keer zo vaak!
The factoid that will not die
Uit het handjevol studies naar lachfrequenties vallen geen harde conclusies te trekken. En de bron van de cijfers waar lach.nl en consorten mee strooien, bestaat klaarblijkelijk niet. Daarmee lijkt het case closed. Maar dan brengt een artikel uit 2012 van het tijdschrift Mental Floss me in verwarring. Het gaat over het lachonderzoek van professor Robert Provine (schrijver van het eveneens in 2012 verschenen boek Curious Behavior: Yawning, Laughing, Hiccupping, and Beyond ). Inderdaad, dezelfde Provine waarover ik al las in het artikel van Martin. Tot mijn stomme verbazing beweert de journalist in Mental Floss over Provine: ‘Hij ontdekte dat baby’s 300 keer per dag lachen, en volwassenen slechts 20 keer.’
Het lijkt case closed: de bron van het ‘feitje’ bestaat niet. Maar dan ontstaat verwarring
Sorry….wat? Daar repte Martin met geen woord over – integendeel. Bestaat dat onderzoek nou wél of niet? Ik besluit per mail aan Provine zelf te vragen hoe de vork in de steel zit. Al snel krijg ik antwoord: hij heeft geen idee waarom hij in het –verder degelijke – artikel van Mental Floss wordt gelinkt aan wat hij beschrijft als ‘the factoid that will not die!‘ ‘Factoid’: ik moest het even opzoeken, maar het blijkt een mooie Engelse term voor een dubieuze, ongefundeerde bewering die gepresenteerd wordt als feit.
‘Haha’ = hijgen?
Ook voor Provine is het dus een mysterie waar de cijfers vandaan komen dat kinderen dagelijks zoveel meer lachen dan volwassenen. Bij zijn weten is dat nooit wetenschappelijk aangetoond. Hij sluit echter niet uit dat het waar kan zijn dat kinderen vaker lachen, en oppert een voorzichtige theorie daarvoor: het ‘haha’ van de mens stamt volgens hem af van het hijgen van primaten tijdens ruw, fysiek spel met elkaar. Lachen en spelen zouden dus evolutionair gezien aan elkaar gelinkt zijn. En kinderen spelen nou eenmaal meer dan volwassenen. Maar dat is een theorie waar ook weer haken en ogen aan zitten, geeft Provine toe.
Kortom, de bewering ‘kinderen lachen 200/300/400 keer per dag en volwassenen maar 10/15/20 keer’ kunnen we naar de wereld der fabelen sturen. De enige zekerheid die we hebben, is dat we meer lachen als we samen zijn met anderen dan wanneer we alleen zijn – of we nou 8 of 80 zijn. Dus een lachcoach kan met fictieve cijfers strooien en beweren je te kunnen helpen meer te lachen, maar waarschijnlijk is kroeghangen met vrienden net zo heilzaam.