Zodra er een vliegtuig neerstort is het allerbelangrijkste aan de ramp of er Nederlanders aan boord zijn. Zo niet, dan taant de belangstelling. Wij vinden ons zelf belangrijker dan andere Europeanen, en al zeker meer waard dan niet-Europeanen, heel veel meer zelfs als het gaat om Afrikanen. Behalve dan Amerikanen, die vinden sommigen nog belangrijker dan wij zelf.
Maar in de eerste plaats is daar wij!
Ook ik leefde lange tijd in de veronderstelling dat ik heel belangrijk was als geborene in de lage landen en dat het vanzelfsprekend was dat ik met mijn nationale paspoort overal in de wereld met open armen werd ontvangen.
Die illusie viel in duigen toen ik aan de grens van Namibië in Afrika werd geweigerd. De douane vermoedde, om allerlei redenen, dat ik er ging werken. En dat was ook zo. Ik was een economische immigrante, die een leukere baan in Namibië kon krijgen dan in Nederland. De futiliteit van een werkvergunning zou zich gaandeweg wel oplossen, dacht ik. Ik ging er vanuit dat ik net zo zou worden behandeld zoals wij in Nederland Amerikanen en Engelsen behandelen: als een expat, de welkome gast die geen inburgeringscursus hoeft te doen, zelfs onze taal niet hoeft te leren, omdat wij ons wel aan hem aanpassen.
Tot mijn verbijstering werd ik in Namibië behandeld zoals wij Afrikanen behandelen: als ongewenste vreemdeling. Ze brachten me naar een verhoorkamer en onderwierpen me aan een kruisverhoor dat er alles behalve leuk aan toe ging. ‘U bent hier gekomen om onze banen in te pikken,’ schreeuwde de grimmige beambte. Ik sputterde tegen dat ik voor een mediaprogramma kwam waarbij het de bedoeling was dat er juist mensen aan het werk werden geholpen. ‘Arrogante blanken,’ beet hij me toe, ‘denken jullie dat wij dat zelf niet kunnen? Jullie verdienen geld over onze rug.’ Ik wilde protesteren. Hij riep: ‘Nog één woord en we zetten u in de cel tot vannacht de vlucht naar Amsterdam teruggaat.’
‘U bent hier gekomen om onze banen in te pikken'
Een beetje Afrikaan (Aziaat of Arabier), die op Schiphol aankomt, wordt al voor veel minder door de marechaussee naar een kamertje afgevoerd voor anale visitaties en kruisverhoren alvorens in detentie in een cel te belanden en op een vlucht terug te worden gezet. De Turkse musicus Arif Sag die in 2012 in het kader van het Turks-Nederlandse betrekkingen op uitnodiging in het Concertgebouw zou spelen, hield het na een urenlange ondervraging van onze marechaussee voor gezien, maakte rechtsomkeert en zwoor nooit meer een voet te zetten in dit kutland.
Ik werd niet gefouilleerd en al zeker niet tot in mijn anus. Een cel werd ik ook niet ingegooid. Het werd mij vergund de luchthaven zelfs uit te lopen om telefoontjes te plegen. Toen ik er vervolgens de straat overstak en het land dus inliep om in de zon te gaan zitten, schreeuwden twee soldaten me een halt toe. Ze richtten hun geweren, ik hoorde de veiligheidspal klikken.
Voor het eerst in mijn verwende leven voelde ik me een ongewenste vreemdeling. Het was alsof mijn voetstappen bij het betreden ervan het beloofde land bezoedelden. Ongewenst vreemdeling zijn voelde vies en er ging een ongekende bedreiging vanuit. Sindsdien heb ik meer compassie dan ooit.
Voor het eerst in mijn verwende leven voelde ik me ongewenst vreemdeling.
Voor Afrikaanse economische vluchtelingen, voor Syrische oorlogsslachtoffers, voor Aziatische gelukzoekers. Voor de rijken, die een veilige toekomst verkiezen boven kapot te worden gebombardeerd of te creperen in een regionaal opvangkamp. Voor de armen, wiens families geld bijeen schrapen om de sterkste op te offeren en hem de oversteek te laten wagen in de hoop dat die ervoor zorgt dat ze overleven. Voor alle mensen die niets in waarde onderdoen voor ons, en die het aandurven asiel aan te vragen in ongastvrij en arrogant Nederland. Zo hoog is hun nood.
Aan mijn onfortuinlijke ervaring in Namibië hield ik een angst over voor douanebeambten. Vooral in Afrika. In de jaren dat ik vaak naar Oeganda reisde –voor de luxe van leuk werk – brak het angstzweet me uren voor de landing uit. Waarom zouden de Oegandezen mij niet dezelfde behandeling geven die hun landgenoten ten deel valt als ze mijn land bereiken? Al was het maar uit zoete wraak. Maar ze bleven altijd vriendelijk, beleefd en correct.
Hopelijk blijft dat zo, als, je weet het maar nooit, bij ons de oorlog uitbreekt en de rollen zijn omgedraaid.
(Deze opinie werd op 27 maart jl. in de Volkskrant gepubliceerd)