‘Ben je boos mama?’ vraagt ze met een klein stemmetje als ik net te hard een drempel over rijd. Ik knik bevestigend. Zwijgend parkeer ik de auto bij de supermarkt en loop naar binnen. Grijze lucht, regendruppels, een donderwolk in mijn hoofd. Onzeker huppelt ze achter me aan. Als ik de bananen op de weegschaal leg, houd ik het niet meer vol. Ik zak door mijn knieën en omhels haar. ‘We hebben het er zo in de auto nog even over,’ fluister ik in haar oor.
Tien minuten eerder stond ze rood aangelopen, stampvoetend op straat. “Ik ga alleen mee als ik voorin mag zitten!” gilde ze. Ik hield voet bij stuk, net als zij. De ruzies tussen broer en zus over wie voorin in de auto mocht zitten, waren zo hoog opgelopen dat niemand nog voorin ging, besloten we. Nee, ook niet als maar één van de twee in de auto zat. Maar als mijn dochter iets wil (of niet wil) blijft ze daar bij. Omdat ik niet over alle dagelijkse activiteiten strijd wil voeren, zoek ik vaak samen met haar een oplossing. Vaak gaat dat goed. Maar soms twijfel en zwicht ik. Omdat ze standvastiger en volhardender is dan ik, bij mij de energie ontbreekt of ik er geen simpelweg geen tijd voor heb.
Nootje in bed
Op die momenten vraag ik me af of ik haar niet teveel haar zin geef. Ze niet meer moet leren dat het leven niet altijd op haar manier kan gaan. Laatst wilde ze alleen gaan slapen als ze een nootje in haar bed mocht. ‘Haha’ lachte ik hartelijk. ‘Een nootje in je bed? Dat gaat echt niet gebeuren!’ Een half uur later legde ik een hazelnoot op haar nachtkasje. ‘Je mag ‘m echt morgenochtend pas opeten!’ zei ik waarschuwend, wetende dat ze ‘m meteen weg zou werken. ‘Jaahaa. Maar je komt niet controleren toch mama?!’ De volgende ochtend kroop ze bij mij in bed. ‘Mag ik nu het nootje opeten?’ Ze had het niet aangeraakt.
Ik smeet de autodeur dicht en zweeg, overmand door onmacht en frustratie
Bij de voorin-zit-discussie ging ik al na een kwartier – woedend – overstag. Ik kon voor mijn gevoel niet anders, er moesten boodschappen worden gedaan, haar broer van voetbaltraining gehaald. Ik smeet de autodeur dicht en zweeg, overmand door onmacht en frustratie. Toen mijn woede was gekoeld en de boodschappen waren ingeladen ging ze zelf achterin de auto zitten. Ik vroeg of ze snapte waarom ik zo boos was geworden. ‘Omdat ik niet voorin mocht maar ik heb met Otis afgesproken dat we altijd samen achterin gaan en als we alleen zijn voorin.’ Ik wilde nog wat tegenwerpingen doen, maar besloot een andere vraag te stellen. ‘Vond je het vervelend dat ik boos was? ‘ Ze knikte opnieuw. ‘Ik was een beetje bang voor jou geworden.’ Mijn adem stokte. Tranen prikten achter mijn ogen. Ik vloekte inwendig. ‘Och schat. Het spijt me zo.’
We waren te laat bij de voetbaltraining. Mijn zoon stond te wachten bij een moeder van een klasgenoot. ‘Sorry! We hadden even wat strijd,’ zeg ik wijzend op mijn dochter. ‘Ja dat ken ik,’ lacht de andere moeder. ‘Het is dan de kunst om ze niet hun zin te geven hè, dan hebben ze gewonnen.’ Ik glimlach en aai het haar van mijn dochter. Op de terugweg, met twee kinderen op de achterbank, realiseer ik me dat daar de oorzaak van mijn woede zit: denken in winnen en verliezen. Dat ik als ouder niet het onderspit mag delven bij een vierjarige. De woorden ‘ik was een beetje bang voor jou’ galmen door mijn hoofd. Een kinderwil is zo gebroken. Maar ik wil geen gebroken kinderen.