België’s laatste wildernis: een herfstweekendje Hoge Venen

Vlakbij, net over de Nederlands-Belgische grens, liggen de Hoge Venen, één van de laatste restjes wildernis van West-Europa. Ik was in Zimbabwe, India en de Verenigde Staten, maar de ‘jungle’ om de hoek van de straat had ik nog nooit gezien. Zo voelde het tenminste. Ik besloot dat daar een eind aan moest komen.

Dus kijk ik op een herfstige vrijdag naar de vette, glimmende klei van de Belgische akkers. De zon schijnt, maar vanuit het Westen komt de eerste bewolking aangeschoven. Het weer, zo luidde de voorspelling, zal omslaan tijdens het weekendje Hoge Venen: van stil, zonnig herfstweer naar stormachtig met regenbuien en op de keper beschouwd is dat een type weer dat beter past bij deze nog altijd desolate plek.

Het ‘dak van België’ zoals de Hoge Venen ook wel worden genoemd is te vinden in noordoostelijke hoek van het land, in de vierhoek Spa, Eupen, Mütenich en Malmedy. Het ligt voor het grootste deel boven de vijfhonderd meter maar het is geen berglandschap, eerder een zacht golvende hoogvlakte. Toch heeft het klimaat er meer weg van dat van de Alpen dan van de rest van België. Vorst van oktober tot mei is geen uitzondering. Zo’n vijftienduizend jaar geleden was het hier nog zo koud dat de bodem altijd bevroren bleef.

Een groot deel van het vierduizend hectare grote natuurreservaat is slechts beperkt toegankelijk vanwege de kwetsbaarheid van de vegetatie op het veenland dat in het beste geval slechts een millimeter per jaar aangroeit. De uitgestrekte bossen rondom het eigenlijke veenland zijn voor een groot deel aangeplant, maar die gedachte is verdraagbaar als je beseft dat de loofbossen vroeger veel uitgestrekter waren dan nu nog het geval is.

Kampvuurtje

Het treinstation van Eupen ligt precies aan de verkeerde kant van de stad. Samen met mijn wandelmaatje wurm ik me dwars door het centrum voordat we een half uur later het Westhertogenwald in lopen. Daar wacht ons een teleurstelling: hoewel het verboden terrein is voor auto’s, houdt het asfalt niet op. Veel van de paden hier, zo zal in de loop van deze dagen blijken, bestaan uit een strook asfalt die breed genoeg is om een auto toe te laten. Die rijden er dan ook af en toe: de boswachters en houtvesters kruisen vaker dan ons lief is ons pad.

Toch laten we ons plezier er niet door vergallen. Het rood, bruin en geel in duizenden schakeringen is van een oogverblindende schoonheid. Het hangt aan de takken, het zweeft door de lucht, het stoffeert de grond. Soms lijkt het alsof we door een immense kathedraal wandelen waar zacht strijklicht door de ramen valt.

Het is nog zo warm dat we van het kleinste klimmetje zweetdruppeltjes op ons voorhoofd krijgen. We zijn nog kwiek aan het begin van onze tocht, die vandaag sowieso niet lang zal duren omdat we, voordat de duisternis invalt, een plekje voor de nacht gevonden moeten hebben. Dat lukt, zij het op het nippertje. We schuimen de bedding van een beek af totdat we een redelijk plat plekje vinden om de tent neer te zetten. We zijn hier niet de eersten constateren we, als we de resten van een kampvuurtje zien.

Gebrom

Nee, het mag niet, kamperen in de Hoge Venen (vuur mag trouwens evenmin), en morgen zal er geen spoor van ons verblijf te zien zijn, maar desalniettemin voelen we ons schuldig. We proberen ons geweten te sussen met de nodige rationalisaties. Het lukt. Als de boswachter ons echt niet wil hebben, moet het een koud kunstje voor hem zijn om ons op te sporen. Hij kent de goede plekjes voor een tent ongetwijfeld op z’n duimpje en de hond met z’n scherpe neus zou ons binnen de kortste keren hebben gevonden. Maar er gebeurt niks en zolang er keurig wordt gekampeerd en het verbod niet al te vaak wordt overtreden, lijkt het te worden getolereerd.

Net voordat de duisternis ondoordringbaar is geworden hebben we ons potje gekookt. Ik loop nog naar de beek voor wat water maar het is eigenlijk al niet meer te doen. Ook al niet omdat er zoveel bladeren op het water liggen dat al lang niet meer duidelijk is waar water is en waar niet. Snel is is het definitief gedaan met het licht en kruipen we in onze slaapzak. Het is halfzeven.

’s Nachts schrik ik verschillende keren wakker. Hoe laat het is? Ik zie niks, hoor slechts vreemde geluiden. Voortdurend klinkt het zachte gebrom van vliegtuigen hoog boven ons hoofd. Een beest stoot harde, blatende keelklanken uit. Een wild zwijn? Een hert dat burlt? Ik heb geen idee.

Als we na veertien uur slaapzak tegen achten opstaan regent het heel eventjes. Het ruikt indringend naar natte aarde. De zon is zichtbaar achter grijze wolken en bladeren dwarrelen door de fijne grijze mist naar beneden.

Goud

We eten ons eerste broodje in een schuilhut die helemaal in beslag wordt genomen door vier Belgische mannen. Ze begroeten ons met een gulle lach. Ze zeggen dat ze ook in het bos hebben geslapen. Zonder tent. ‘Ja, dat was wel een tikje koud. Maar het was vooral vochtig.’

Via een bospad met de welluidende naam Pazai des Vaches komen we in de loop van de morgen aan bij de echte Hoge Venen: een uitgestrekte bruine grasvlakte met hier en daar wat zwarte bomen. De wind slaat ons in het gezicht en de grijze lucht komt met een dreigende snelheid op ons af. We schieten in onze regenkleding en besluiten het pad dwars over de Hoge Venen te volgen naar Baraque Michel, waar zo is ons verteld, een uitspanning is.

De grond is ondanks drie droge weken soppig. Met ons hoofd omlaag trotseren we regen en wind. Onze timing is uitstekend. Als we in het midden zijn, breekt achter ons de zon door en de regenboog strekt zich uit van de ene hoek van het veen naar de andere. Maar potten met goud, ho maar. Het pad zo breed als een karrenspoor, loopt tussen de zwartgeblakerde bomen en het lange gras. Dit zou een middeleeuwse weg kunnen zijn waar zich struikrovers schuilhouden. Het is in ieder geval nog een van de weinige plekken in West-Europa waar, in welke richting je ook kijkt, geen spoor van de civilisatie te bekennen is. Hier is de wildernis nog echt wild.

Poesta

Baraque Michel is geen vage belofte, maar blijkt realiteit. We vergrijpen ons aan een boerenomelet met spek en koffie. Zo vlakbij de weg is het druk in de Venen. Over de houten plankieren die hier zijn neergelegd komen we voortdurend groepjes mensen tegen die even uit hun auto zijn gewipt om een stukje rond te kuieren. Af en toe markeert een oude betonnen paal de plek waar in vroeger dagen de grens tussen België en Duitsland liep. De nevel die over de Hoge Venen hangt geeft het het aanzicht van een Zuid-Amerikaanse poesta. De halverwege afgebroken bomen maken de aanblik extra luguber.

Als de houten planken ophouden zijn ook de hardnekkigste dagjesmensen verdwenen. Het pad volgt nu opnieuw een beek. Het regent en de wortels die her en der boven de aarde uitsteken zijn spekglad. Af en toe moeten we door diepe plassen die verborgen liggen onder sappig gras. Met letterlijk vallen en opstaan bereiken we na anderhalfuur weer een asfaltweg, maar van de ons op de landkaart beloofde schuilhut is geen spoor te vinden.

We dwalen wat rond en besluiten dan voordat de duisternis ons overvalt de tent op te slaan aan de oevers van de Helle, op deze plek een kalm kabbelende beek. De mist kruipt tussen de bomen door en na een kwartier komt de regen met bakken uit de hemel en jaagt ons definitief de tent in.

Als we zondagmorgen wakker worden tikt de regen nog steeds op ons tentzeil. Maar de goden zijn ons goed gezind, want als we daadwerkelijk opstaan klaart het op en laat de zon zich zowaar even zien. We zetten een kop koffie. En nog één. Dan is het definitief gedaan met ons nachtbivak.

Het zonnetje schijnt en in het dal ruist de beek. Onder onze voeten ligt weer asfalt en plotseling staan we oog in oog met twee mannen met twee mini-hondjes die deze zonnige zondagmorgen hebben uitgekozen voor een kuieruurtje. De autoweg kan niet ver meer zijn.

Brand

Ternell heet de uitspanning aan de weg en we drinken er café en eten er Apfelstrudel. Het is een rare nepboerderij met veel glad houtwerk. Een grote groep Vlamingen heeft hun rugzak voor de uitgang gedrapeerd. Je moet er bijna overheen klauteren om weer buiten te komen.

Mountainbikers rijden ons achterop. Langs de Getzbach raken we ze kwijt; alleen wat dagjesmensen blijven over, maar ook die zijn weldra uit het zicht verdwenen. Een kletterende regenbui zorgt voor ongevraagde afkoeling. Te laat schieten we in onze regenkleding.

We negeren een moddervette kleiweg en dalen via de asfaltweg weer af naar het Lac. We komen wandelaars tegen zonder regenkleding en dat betekent dat we niet ver van parkeerplaatsen verwijderd zijn. Maar zijn we hier eigenlijk ooit ver van autowegen verwijderd geweest? De bomen schudden hun takken leeg in de wind, de zon schiet er af en toe doorheen: het lijkt soms wel of het bos in de brand staat.

Hoe dichter we bij de stuwdam en Eupen komen hoe meer volk we tegenkomen. Via een rustig bospad en een vrijwel verlaten buitenwijk slagen we er aan het begin van de avond in de camping te bereiken. Op de heuvels liggen natte akkers glimmend in de regen. De zon is in geen velden of wegen meer te zien. Het is stormachtig weer geworden op de Hoge Venen, waar de wildernis nog voelbaar is, maar de sporen van de beschaving zelden ver weg zijn.

Mijn gekozen waardering € -

Ik schrijf over alles wat mijn nieuwsgierigheid wekt. Dat is veel. Vaak kom ik uit bij verborgen hoeken van de geschiedenis, maar soms ook bij het persoonlijke verhaal. Het alledaagse leven èn het drama. Actueel, maar soms ook wat minder. Wel altijd goed geschreven en een plezier om te lezen.