‘Ik wil gewoon een normale relatie!’ Net wat te hard kwam de wanhoopskreet eruit, op een vol terras, na de zoveelste ruzie over ons samenzijn. ‘Normaal?! Wat is dat?’ reageerde mijn toenmalige vriend al net zo geïrriteerd. ‘Gewoon!’ riep ik. ‘Normaal. Zoals iedereen.’ Ik had de woorden nog niet uitgesproken of ik besefte hoe idioot ze klonken. Zei ik echt dat ik wilde zijn zoals iedereen? Ik? Die vind dat je niet op moet gaan in de massa? Die elke dag zoekt naar het waarom van haar bestaan, die nooit wil dat de dingen vanzelfsprekend worden? Ik deed er verder het zwijgen toe. Ik kon het niet uitleggen, dat onbestemde gevoel dat ik probeerde te vangen in het woord normaal.
Ruim twaalf jaar later ben ik getrouwd, heb ik een koophuis in de provincie, een zoon, een dochter en een hond. Alle ingrediënten voor wat je een normaal bestaan zou kunnen noemen. Toch voel ik me zelden normaal. Het gemak, de moeiteloosheid, de onbezorgdheid waarmee ik anderen hun leven zie leiden, heb ik niet. Normaal is ook een thema voor mijn achtjarige zoon. Speelafspraken maken, je schouders ophalen na een onaardige opmerking, de bal in het goal schieten in plaats van ernaast, rijen sommen maken zonder in paniek te raken, het lef om antwoord te geven op een vraag van de juf. Hij ziet het zijn klasgenoten doen, maar het lukt hem niet. Als hij rustig blijft snapt zijn hoofd het best, maar het opschrijven kost zoveel energie, de onzekerheid zorgt voor zoveel beren op de weg, de faalangst blokkeert dromen en wensen. Als je je alles net wat teveel aantrekt, als je een filter mist om de vele prikkels tegen te houden, sta je op achterstand. En voel je dat je afwijkt.
Een kluwen identieke outfits
Als we voor het slapen gaan nog even kletsen, wil hij meestal dat ik iets vertel over vroeger ‘over toen jij een meisje was. Wat was het leukste dat je als kind hebt gedaan? Wat vond jij moeilijk op school?’ Vorige week begroef hij zijn hoofd in mijn oksel en fluisterde: ‘Had jij vroeger wel eens het gevoel dat je anders was?’ Ik knikte en aaide zijn haar. ‘Heel vaak. Ik voelde me vaak alleen. Nu zie ik dat het juist mooi is om anders te zijn.’ Hij zwijgt. ‘Voel jij je vaak anders?’ vraag ik. Hij knikt. Ik vraag hoe anders voelt voor hem. ‘Niet fijn. Ik wil dat niet. Ik wil net zo zijn als andere kinderen.’
Ik denk aan de groepen pubermeisjes die ik vaak zie fietsen door de straat. Allemaal lijken ze op elkaar. Laatst hoorde ik een moeder grappend vertellen dat ze haar dochter vaak niet herkent op het hockeyveld. Een kluwen identieke outfits en paardenstaarten. Ik knuffel mijn achtjarige en doe het licht uit. ‘Mama waarom zitten er eigenlijk zestig minuten in een uur en geen honderd?’ vraagt hij als ik de deur dicht doe. Mijn standaard antwoord ‘wat denk je zelf’ of ‘vraag maar aan papa’ blijft hangen in de lucht. Willen weten hoe het heelal is ontstaan, hoe ziektes in je lichaam komen, hoe het zit met leven en dood, het maakt je zo bijzonder, zo uniek. Maar met filosoferen scoor je geen punten op school. Winnen met schaken maakt je niet zo populair als een doelpunt scoren. Voor de huidige generatie kinderen is normaal een smal malletje geworden, zei iemand laatst tijdens een interview. In de klas tellen de resultaten voor rekenen, dictee, je AVI-niveau, je vermogen je te concentreren en stil te zitten. Kinderen zijn een optelsom van competenties geworden.
Bijzonder, onderscheidend, uniek, het zijn geweldig eigenschappen. Maar niets voelt zo eenzaam als anders zijn, het gevoel hebben er niet bij te horen. En dus gaan we het liefst op in de massa.
And all this time
Oooh All this time
You have had it in you
Just sometimes need a push
Als Maria Mena’s Pick-me-up-song de volgende ochtend uit de Sonosbox klinkt, vraag je waar ze over zingt. ‘Over een meisje dat het vroeger moeilijk had. Omdat ze zich anders voelde. En nu weet hoe bijzonder dat is.’