De bushsoldaat is het verhaal over de Nederlander Thomas en de Oegandees Mozes. Ze zijn gezworen vrienden en staan in Oeganda bekend als de ‘projectpolitie’. Ze controleren door Nederland gesubsidieerde ontwikkelingsprojecten in het Afrikaanse land en registreren elke onregelmatigheid. De vriendschap komt echter onder druk te staan als Amerikaanse evangelisten Mozes, een voormalig kindsoldaat, ervan overtuigen de ‘zieke ideologie’ van de homoseksualiteit te bestrijden. Behalve dat hij daarmee Thomas als vriend dreigt te verliezen, neemt hij een ander, enorm risico.
Uit hoofdstuk 1:
waarin Thomas van Bakel kennismaakt met een corrupte politieagent en de verkeerschaos in Kampala, de hoofdstad van Oeganda..
Ze waren de stad nog niet uit of ze stonden stil voor een zware vrachtwagen die twee keer de breedte van de weg omvatte en, onder het uitbraken van vettige zwarte wolken diesel, probeerde te keren. Thomas verbaasde zich over de zinloosheid van de actie. In de zijspiegel zag hij hoe zich achter hen een lange file aan het vormen was. Op de weg was aan weerszijden alleen nog ruimte voor een brommertje dat uit het niets naar voren schoot. Op het zadel zat, als een ridder te paard, een in smetteloos wit kostuum gestoken politieagent. De vrachtwagen was inmiddels met zijn neus in een van de open riolen die langs de weg liepen beland. Het was duidelijk dat daar voorlopig geen enkele beweging in te krijgen was. De agent aarzelde tussen de vrachtwagen en hun Landrover en nam een besluit. Hij stapte van zijn brommer af en kwam hen met ferme pas tegemoet.
‘Meneer,’ sprak hij hem aan. Hij glimlachte. Zijn rood doorlopen ogen lachten niet mee. ‘Hoe gaat het met u?’ ging hij verder. Zijn tanden waren scherp en klein. ‘Weet u,’ zei hij toen Thomas de standaardgroet had beantwoord met de verwachte ja-goed-en-hoe-gaat-het-met-u-riedel, zoals Josi hem dat geleerd had. ‘Ik zie u hier manoeuvreren met die auto en ik heb de oplossing voor u.’ Zijn benen zette hij een fractie uit elkaar.
Josi zei iets in het Luganda. De man keek haar met een zijdelingse blik even scherp aan en richtte zijn blik weer op hem.
‘U hoeft mij alleen maar te volgen.’
Voordat hij iets kon antwoorden, draaide de agent zich om naar de rij wachtenden achter hen.
‘Wat wil hij nou?’
Paul zuchtte. ‘Geld natuurlijk.’
‘Dat gaan we hem toch niet geven?’
Fluitje
Maar de agent was al bezig. Hij blies op zijn fluitje en met driftige armgebaren dreef hij de stoet auto’s eerst langzaam en toen met wat meer vaart achteruit. Sommigen wilden achteruit een zijstraat insteken. Vermanend, met een boze vinger in de lucht die de overtreders onheil voorspelde, joeg hij ze weer in de rij. Hij dreef iedereen zover naar achteren dat er genoeg ruimte voor hen was om de zijstraat in te rijden. Met uitnodigende gebaren nu, loodste hij ze de straat in en liep mee totdat ze de bocht helemaal genomen hadden. Paul stopte. De agent boog zich voorover door zijn raampje en richtte zich tot Thomas.
‘Goed geregeld, niet?’
‘Hartelijk bedankt.’ Thomas schudde zijn hand. Hij wist niet wat hij er van vinden moest.
Paul grinnikte wat. Er viel een pijnlijke stilte. Josi rommelde in haar tas en gaf Thomas een verfrommeld geldbriefje dat hij aan de agent gaf. Die draaide het vodje kritisch om en om en maakte geen aanstalten om weg te gaan.
‘We kunnen nu wel verder, Paul,’ opperde hij.
‘Uh-huh,’ schudde die zijn hoofd.
‘Volgende week is het Pasen,’ zei de agent.
‘Ja, dat klopt. Volgende week is het Pasen.’
‘Dan ga ik altijd met mijn vrouw en de kinderen naar het dorp.’
‘Welk dorp?’
De man keek hem aan alsof hij gek was. ‘En dan willen wij goed eten. De kinderen willen een cadeautje’
Josi reikte hem nog wat geld aan. Ontevreden schudde de agent zijn hoofd.
‘Ik heb u hier wel uit geholpen, hè…’ Hij wees naar de verkeerschaos achter hen. ‘Maar goed, ik zie het door de vingers voor deze keer. De volgende keer komt u er niet zo makkelijk van af.’
De snelweg naar het zuiden was eenzelfde soort provinciale snelweg als waarop ze gekomen waren. Deze voerde door stadjes en dorpen waar verkeersdrempels, als hindernissen voor een hordeloop op regelmatige afstand van elkaar, de chauffeurs moesten dwingen hun snelheid te matigen. Ze waren als stoepranden zo hoog en zorgden voor lange stinkende files. Of ze bestonden uit meerdere ribbels, zoals van een wasbord. Chauffeurs van matatu’s, de volgepropte taxibusjes, deden hun best om de ribbels heen te rijden of reden er juist zo hard overheen dat je ze niet voelde. In de file werden ze belaagd door straatverkopers. Ze leurden met vlees en gegrilde kip aan stokjes, geroosterde maiskolven en cassave, flesjes water en hardgekookte eieren. Langs de kant van de weg werden mango’s verkocht, gele bananen en watermeloenen. Vooral de grote zware trossen donkergroene bananen trokken zijn aandacht. Ze werden lopend vervoerd op de bagagedrager van een fiets, op het dak van bussen en matatu’s en werden op elke straatmarkt aan de man gebracht. En overal klonk het muzungu muzungu.
(Uit ‘De bushsoldaat’ Uitgeverij In de Knipscheer)