“De eerste dag na de zomervakantie vroeg ik wat kinderen tijdens de vakantie gedaan hadden. ‘Een dagje naar het zwembad,’ hoorde ik van sommige kinderen. Zij waren verder de hele zomer hun wijk niet uit geweest,” zegt Bart van Run, mijn vroegere leraar van de basisschool.
Spannend
Toen ik naar school ging werd ik in een gele eend naar het andere eind van Nijmegen gereden. Het was begin jaren zeventig en mijn ouders waren hoogopgeleid en idealistisch. In de gemêleerde wijk Neerbosch Oost lag een deel dat bekend stond vanwege armoede, criminaliteit, alcoholproblemen en werkeloosheid. De politie had er moeite om de problemen onder controle te krijgen. In dat deel stond de school.
Er ging een mengelmoes van kinderen naar de school: van hoogopgeleide idealistische ouders, uit middenstandsgezinnen en uit de arme wijk waar de school in stond. Het ideaal van mijn ouders was ongeveer dit: onze kinderen leren dat de maatschappij groter is dan hun eigen omgeving en dat niet iedereen dezelfde mogelijkheden heeft. De kinderen die kansarm zijn kunnen zich hopelijk optrekken aan onze kinderen en zo hun afkomst ontstijgen.
Dat ideaal staat ter discussie. Het CPB concludeerde onlangs dat kinderen het beste leren als ze met kinderen van gelijk niveau in de klas zitten. Daar kwam kritiek op omdat het CPB selectief in studies zou hebben gewinkeld en de context waarin die studies gedaan zijn niet zou hebben meegewogen.
De uitspraak van het CPB past hoe dan ook in een tendens: de Amsterdamse hoogleraar Paul de Beer is slechts een van degenen die waarschuwen voor een nieuwe tweedeling in Nederland tussen hoog en laag opgeleiden. Al eerder steden de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid en het Sociaal Cultureel Planbureau vast dat arm en rijk zich steeds meer in gescheiden werelden begeven.
Op mijn basisschool was vaak wat te beleven. Als ik met mijn broer en een vriend praat die ook op de school hebben gezeten, komen eerst vooral de spannende verhalen los. Er stonden soms schreeuwende ouders op het schoolplein, of nog erger: een juf kreeg een keer een klap van een verbolgen vader ten overstaan van de hele klas en liep vervolgens twee weken met een blauw oog rond. Soms werden ruiten ingegooid en videorecorders gestolen. Een leider van de naschoolse opvang werd uitgescholden voor ‘vieze vuile homo’ en de achtervolging die hij op het schoolplein inzette werd door de hele school gevolgd.
Maar wat we ons ook herinneren was de onderlinge warmte en betrokkenheid. Van Run die begon toen hij 22 was, ook: “Ik heb altijd het gevoel gehad dat ouders, kinderen en leerkrachten er voor elkaar waren. Jullie ouders gingen in de ouderraad, de ouders uit Neerbosch schilderden een muur of kookten. Deze ouders reageerden soms impulsief zoals de vader die de juf sloeg. Dat was natuurlijk uit den boze. Maar een half uur later had hij er al weer spijt van. Bij hen wist ik wel vaak precies wat ik aan ze had. Ja was ja en nee was nee.”
Steengroeve
Soms speelde ik bij kinderen in de straat achter de school. De meest verpauperde straat van de wijk. Zoals bij Daisy. Een meisje wiens moeder net als die van mij inmiddels overleden was. Ze vertelde dat ze er één keer om gehuild had, en er sindsdien nooit over praatte. Dat maakte indruk. Mijn vader, broer en ik hadden het nog regelmatig over mijn moeder. Haar vader zat in zijn hemd voor de tv met bier. Hij negeerde ons toen we binnenkwamen. We speelden nergens mee, ik weet niet eens of er speelgoed was. Wel was er Daisy’s zus die zich over ons ontfermde en met een krultang krullen in mijn haar zette. Hoewel Daisy daarna ook een paar keer bij mij thuis kwam, aan de andere kant van Nijmegen, ontstond er geen hechte vriendschap zoals met sommige kinderen van hoogopgeleide ouders.
Toen we in de zesde klas de uitslag van de CITO kregen en ik hoorde dat ik net als twee andere kinderen naar het VWO mocht, was ik verbaasd. In de gesprekken op het schoolplein was MAVO al heel wat. De andere twee waren de kinderen van de vrienden van mijn ouders. Verder gingen sommige kinderen naar de HAVO en vrijwel alle kinderen uit de straten achter de school naar de MAVO of lager. Het ideaal van mijn ouders leek toch lastig in de praktijk. Mijn maatschappelijke blik was misschien wel verbreed, maar de kinderen uit Neerbosch Oost hadden de sprong naar boven niet gemaakt.
Van Run: “Het referentiekader van sommige kinderen was heel anders. Jullie konden het plaatsen als ik het had over een steengroeve in de les. Voor een kind dat zelden buiten de wijk komt, is dat lastig.”
Herrieschopper
Als ik hem via Facebook benader, herkent hij me meteen. Marco Bogaard kwam uit het gedeelte achter de school. Hij was een jongen tegen wie andere kinderen opkeken omdat hij nogal een herrieschopper was. Hij moet er smakelijk om lachen en kan zich bij dat opkijken niks voorstellen. Als ik hem vraag hoe hij tegen mij en andere kinderen aankeek die van buiten Neerbosch kwamen, zegt hij: “Ik keek niet op een speciale manier naar jullie. Ik wist niet eens dat jij niet uit Neerbosch kwam.” Ik vertel hem over het ideaal van mijn ouders en vraag of hij ook denkt dat scholen kunnen ‘verheffen’. Bogaard: “Ik denk dat de opvoeding veel belangrijker is dan de school. Mijn vader was een sociale, open en eerlijke man, die met iedereen een praatje maakte.” Het zijn waarden die hij heeft overgenomen. Bogaard nam bijvoorbeeld enkele pleegkinderen in huis.
Hoewel hij zelf havo-vwo advies kreeg, is hij maar één jaar naar het hoger voortgezet onderwijs gegaan en heeft hij vervolgens de technische school ‘met twee vingers in mijn neus’ afgerond. “Daar heb ik achteraf wel een beetje spijt van, ik wilde dierenarts worden. Maar iedereen bij ons thuis verdiende al geld, dat wilde ik ook. Het was werken óf studeren voor mijn ouders, dus niet: studeren en daarna werken.” Nu is hij werkvoorbereider bij een keukenspecialist.
Veel kinderen uit het armere deel van Neerbosch Oost kregen een laag schooladvies. Bogaard begrijpt dat en wijt dat niet aan hun capaciteiten, maar aan desinteresse. “Waarom zou je als kind moeite doen als je toch al negatief wordt aangekeken? Soms willen mensen geen keuken van ons, omdat ik uit Neerbosch kom. Ik vind mensen van een lager milieu vaak socialer dan mensen van zogenaamd goede komaf, uitzonderingen daargelaten.” Het sluit aan bij de conclusies die uit het in 2014 verschenen rapport Gescheiden Werelden van het Sociaal Cultureel Planbureau en de WRR komen, waarin staat dat laagopgeleiden zich niet geroepen voelen om zich te voegen naar de standaarden van hogeropgeleiden en hogeropgeleiden verstrikt raken in hun tegenstrijdige geloof van gelijkheid en hun culturele opvattingen over ‘hoe het hoort’ (onderlinge omgang, opvoeding etc).
Lomp
Inmiddels woon ik in een middelgrote gemeente in een achterstandswijk, in een ‘gemeenschappelijk wonen project’. Om er te wonen, ga je eerst op gesprek. Bevalt het gesprek aan beide kanten dan krijg je een woning (als die vrijkomt) en deel je met anderen een gemeenschappelijke tuin, een kroeg en een bioscoop. In dat project wonen voornamelijk hooggeschoolden.
Toen ik een school voor mijn kinderen zocht, werd ik geraakt door het kleine schooltje op loopafstand, met een knusse sfeer en kinderen van verschillende sociale lagen. Ik had het romantisch ideaal van mijn eigen school waar ik ondanks – of misschien wel dankzij – het feit dat er nogal wat gebeurde, heel warme herinneringen aan had. Ik nam de vochtplekken op de muren voor lief en dacht dat mijn kinderen zich hier thuis zouden voelen. Bovendien zouden ze makkelijk vriendjes kunnen meenemen om thuis mee te spelen.
Mijn buren dachten over de schoolkeuze van hun kinderen heel anders. Van de veertien kinderen in het project ging één ander kind naar die school, dat er inmiddels is afgehaald. De anderen worden door hun ouders naar een school in een wijk aan de andere kant van de stad gereden. Net als ik in mijn jeugd, maar nu juist om in een betere buurt een school met gelijkgestemden te bezoeken. Hoewel uit het rapport van het SCP en de WRR blijkt dat hoogopgeleiden egalitairder zijn gaan denken over mensen uit andere milieu’s en ze een andere smaak en mores niet meteen veroordelen, zijn ze steeds minder geneigd die op te zoeken. “Veel mensen stemmen Wilders in deze wijk,” zei een buurman tegen me. “Ik ga mijn kind niet tussen die van hen zetten.”
Hij krijgt bijval van Joris. Joris is een andere oud-schoolgenoot met wie ik contact zoek. Hij kwam uit een achterstandsgezin maar kreeg VWO-advies. Zijn ouders waren daar niet erg in geïnteresseerd. Een oom stimuleerde hem wel. En een hoogopgeleid gezin waarbij hij later in huis werd geplaatst wegens problemen thuis. Joris zegt: “Ik wil mijn kinderen nu ook niet aan een sociaal experiment blootstellen. Mijn ervaring is dat mensen door hun lage niveau hun gevoelens ook veel moeilijker kunnen uitdrukken of conflicten op een goede manier kunnen oplossen. Dat wordt vrij snel nogal lomp. Als kind zie je dat en heb je daar als je zelf intelligenter en gevoeliger bent last van. Op de school van mijn kinderen zitten enkel klasgenoten van hoogopgeleide ouders en krijgen ze veel extra aandacht. Ze voelen zich er thuis.”
Teleurgesteld
Ondertussen raken de vader van mijn dochter en ik steeds meer teleurgesteld en vragen we ons af of we wel de juiste keuze hebben gemaakt. In de klas van mijn oudste is veel onrust. Ze zegt: “Ik wil graag een klas waar ik me thuis voel en waar kinderen aardig zijn tegen elkaar. Er wordt geduwd en geschopt in de klas. Kinderen maken elkaar verbaal af.”
Ze heeft één heel goede vriend en dat is het zoontje van een hoogopgeleide vrouw die ook in deze wijk woont. Zij en ik zijn ook bevriend en wij zoeken elkaar op zodra we elkaar zien op het schoolplein waar we anders wat verloren rondlopen. Ook zij twijfelt, maar onze kinderen zitten in groep acht. Ze hebben elkaar nodig om het een beetje leuk te hebben op school, dus dachten we: als ze gaan, dan het liefst samen. Na wat rondbellen naar andere scholen blijkt het behoorlijk lastig om in het laatste jaar nog te wisselen, nog even los van of het verstandig is om te wennen aan een nieuwe groep in het laatste jaar van de basisschool.
Intussen haalt de een na de andere hoogopgeleide ouder zijn kinderen van de school af. Meestal uit teleurstelling over de kwaliteit van het onderwijs, de mate waarin klachten serieus worden genomen en de snelle wisseling van juffen en meesters.
De resultaten van mijn oudste zijn niet per se goed, ze krijgt waarschijnlijk vmbo-advies of lager. Dat komt mede omdat zij in de klas weinig tot werken komt en niet gemotiveerd is. We hebben de indruk dat de school, die noodlijdend is, veel moeite heeft om om te gaan met de wat ingewikkeldere leervragen die ons kind heeft. Zo is bij haar nadat we op eigen initiatief een onderzoeksinstituut hebben benaderd, een goede intelligentie, dyscalculie en een spellingsstoornis vastgesteld. Volgens de directeur is het beleid van de school om dyscalculie niet aan de orde te stellen en over te laten aan de middelbare school, maar volgens de inmiddels ingeschakelde RT-er leeft de school met dat standpunt ‘in een andere wereld’.
School pakt voor mijn dochter heel anders uit dan voor mij. Als ik met mijn vader spreek over hoe dat kan, zegt hij: “Janneke, jij en je broer gingen probleemloos door school. Er speelden geen specifieke leervragen zoals dyslexie of dyscalculie.” Maar van die leervragen vraag ik me af of ze op deze school niet vooral door hoogopgeleide ouders aan de orde worden gesteld, en die zijn er dus steeds minder. De kwaliteit van het onderwijs dreigt omlaag te gaan omdat de school zo onvoldoende wordt uitgedaagd om zich steeds te verbeteren en met haar tijd mee te gaan. Zoals bijvoorbeeld zich toerusten op specifieke leervragen zoals mijn dochter met zich meebrengt.
Het tweedelige ideaal van mijn ouders werkt daarom volgens mij alleen als de verdeling tussen hoog- en laagopgeleid op een school evenwichtig is. En dan nog is het de vraag of de kinderen van laagopgeleide ouders er echt van profiteren .
Joris en Daisy heten in werkelijkheid anders