Wat maakt Suurbier één van mijn lievelingsspelers in dat gouden Ajax? Juist niet die snelheid. Mijn meest favoriete Ajacied stond diametraal tegenover hem, zowel op het veld als qua stijl. Piet Keizer, Ajax’ magistrale nummer 11, deed je geloven dat snelheid maar een verderfelijk wapen was, dat het allemaal draaide om inzicht, passeerbewegingen en traptechniek.
Het had te maken met Suurbiers drie goals, als rechtsback notabene, in het Europacup-seizoen 1970/71, de eerste editie die ik bewust meemaakte. Zijn lepe schot in de halve finale tegen Atlético Madrid zorgde voor 2-0 en zette de deur open naar de finale op Wembley. The rest is history.
Eerder dat seizoen had hij zelfs twee keer in één cupwedstrijd gescoord, in een felbevochten 2-2 uit tegen 17 Nëntori Tirana. Lang heb ik eraan getwijfeld of die wedstrijd in het toen nog stalinistische Albanië wel echt gespeeld was. De doelpunten kende ik alleen van het scoreverloop op papier. Het zou zowat een halve eeuw duren voordat ik rafelige YouTube-beelden van de match vond. Nu zag ik ze met eigen ogen, twee rake schoten van Suurbier. Samen met die cruciale treffer tegen Atlético zouden het zijn enige goals in Europacup-verband blijven.
Toegegeven, zeker in het begin droeg Maya Suurbier flink bij aan de populariteit van haar man bij mij. Ik las destijds alles over Ajax wat los en vast zat. Zo ook een stuk over voetbalvrouwen, in een tijd dat die term nog uitgevonden moest worden. De begeleidende foto toonde Maya nonchalant, blootsvoets, uitdagend. Het leek alsof de fotograaf haar op een luie zondagochtend betrapt had. Het was voldoende om mij in lichterlaaie te zetten.
Maar met de jaren vervaagde het beeld van Maya terwijl mijn sympathie voor Wim, de rusteloze vagebond die alle hoeken van de wereld zag, die, ook als hij dertig jaar later was geboren en honderd keer zoveel salaris had opgestreken, nog steeds in permanente geldnood had verkeerd, groeide.
Steeds meer zag ik de kwetsbare Suurbier. Ik vergaf hem zijn – en plasgrappen, zelfs zijn gesar van Ruud Geels zag ik in een zachter licht. Aandoenlijk vond ik de halfslachtige sollicitatiepogingen naar trainersbanen, vaak met Johan Cruijff als referent. Die waren kansloos, dat wist je al van tevoren. Behalve dan in Albanië, waar ze die twee goals nooit vergeten waren en hij in 2008 als assistent-bondscoach aan de slag kon.
De laatste jaren, als Suurbiers voetbalkwaliteiten tegen het licht gehouden werden, ging het veel over mislukte voorzetten. Ze belandden steevast in de tweede ring, zelfs de necrologieën hadden het daar weer over.
Het ergerde me. Al die meesmuilende opmerkingen leken hun oorsprong te vinden in een grap van Wim van Hanegem die een eigen leven was gaan leiden. Was Suurbier niet de man die in de cupfinale van 1972 met zijn voorzet de 1-0 tegen Inter inleidde? Ik zocht naar eerherstel voor hem, naar iets waarmee ik het ongelijk van zijn critici kon bewijzen. Daarbij stuitte ik op een passage uit De Ajacieden van Maarten de Vos uit 1971. Suurbier moest aan zijn traptechniek gaan werken, las ik, zodat “aan het eind van zo’n lange ren de bal niet acht van de tien keer áchter het doel, maar vóór het doel terechtkwam.”
Het stond er echt. Achter het doel. Acht van de tien keer. En de bron was geen Feyenoorder, maar Maarten de Vos, die ik moeilijk voor een rabiate anti-Ajacied kon verslijten. Had ik me zo vergist? Ik zocht de 2-0 tegen Atlético er nog maar eens bij, de 1-0 tegen Inter. Nu zag ik wat ik jaren eerder, verblind door clubliefde, niet had willen zien. Zelfs op die glorieuze momenten zag het er niet mooi uit. Suurbier gaf een krampachtige draai aan zijn schoten. Precies daarom verkeek Atlético’s keeper Rodri zich hopeloos op het schot, botsten Inters Bordon en Oriali tegen elkaar en maakten zo vrij baan voor Cruijffs openingstreffer.
Ach, wat zou het ook. Strakke voorzetten hoog voor de pot, dat was toen iets voor Engels voetbal. Puur opportunisme, en daar deed Ajax niet aan. Ajax had een back nodig die geijkte patronen doorbrak, die pijlsnel daar opdook waar niemand hem verwachtte. Een man die het spel op zijn kop zette voordat hij zijn eigen leven op zijn kop zou zetten totdat er, te vroeg, altijd te vroeg, niets meer was om op zijn kop te zetten. Zo’n man, dat was Wim Suurbier.
Dit artikel is ook verschenen op sportgeschiedenis.nl, 26 juli 2020
Titelfoto: Joost Evers/Anefo/Nederlands Archief