Met een krappe rechtse meerderheid nam de Tweede Kamer deze maand een motie aan van VVD-Kamerleden Duisenberg en Straus waarin zij vragen om onderzoek naar eventuele “zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven in de wetenschap in Nederland”. De onderbouwing van de motie was merkwaardig: in het buitenland zou over dit onderwerp discussie worden gevoerd. Dat kan natuurlijk zo zijn, maar sinds wanneer zijn discussies in het niet nader gespecificeerde buitenland aanleiding om de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen op te zadelen met een onderzoek?
Vermoedelijk hebben de Kamerleden Duisenberg en Straus een groep Nederlandse wetenschappers in gedachten die naar hun mening politiek vooringenomen onderzoek bedrijven. Maar het is niet zo netjes om dat in een Kamermotie te zetten, dus daarom zullen ze wel naar het buitenland hebben verwezen.
Gekanteld wereldbeeld
In de berichtgeving over de motie zijn al verschillende onderzoeken aangehaald waaruit zou blijken dat wetenschappers en journalisten veel vaker links stemmen dan de gemiddelde Nederlander. Twee jaar geleden hielden de economen Harry van Dalen, Arjo Klamer en Kees Koedijk een enquête onder beroepsgenoten. Volgens hen waren veel Nederlandse economen tot in de jaren negentig ‘telgen van Tinbergen’: sociaal-democraten met een voorliefde voor de geleide economie. Maar toen kantelde het wereldbeeld van de economen en in 2014 was bijna de helft van hen van plan om op D66 te stemmen. Zij lopen dus volledig uit de pas bij de gewone kiezer.
Veel interessanter dan de partijvoorkeur van economen, of wetenschappers in het algemeen, is de vraag waarom intellectuelen gemiddeld linkser zijn dan de doorsneeburger. Een belangrijk deel van het antwoord werd al 75 jaar geleden gegeven door Joseph Schumpeter (1883-1950), de econoom die tegenwoordig vooral wordt geassocieerd met het idee van ‘creative destruction’. Het kapitalisme is volgens hem geen stationaire economische orde, maar een soort permanente revolutie waarin oude technologieën worden weggevaagd door innovaties. Schumpeter voorspelde in zijn boek Capitalism, Socialism and Democracy, dat verscheen in 1942, dat het kapitalisme aan zichzelf ten onder zal gaan. In dat proces van verval is een hoofdrol weggelegd voor intellectuelen. Dat zijn volgens Schumpeter mensen die de macht van het gesproken en geschreven woord uitoefenen en die geen rechtstreekse verantwoordelijkheid hebben voor praktische zaken.
Het kapitalisme gaat aan intellectuelen ten onder
De ironie is dat juist dankzij het kapitalisme een intellectuele klasse van betekenis kon ontstaan. Natuurlijk waren er in feodale tijden ook wel intellectuelen, maar dat waren vaak geestelijken die zich ophielden binnen de muren van het klooster. In de buitenwereld was het aantal mensen dat kon lezen en schrijven bovendien verwaarloosbaar. Maar dankzij sociaal-economische vooruitgang en technologische ontwikkeling groeide de markt voor het geschreven woord in allerlei verschijningsvormen. Pamfletten, boeken en kranten werden niet alleen betaalbaar, maar dankzij de stijgende levensstandaard kregen mensen ook de vrije tijd om te lezen en, later, naar de radio te luisteren.
Als dankzij het kapitalisme een enorme afzetmarkt is opgebloeid voor handelaren in woord en geschrift, waar komt dan toch dat antikapitalistische ressentiment vandaan? Voor een deel, schrijft Schumpeter, is het de intellectueel eigen om zich te keren tegen de heersende orde. Hij heeft een kritische geest en in onze vrije maatschappij wordt mensen niet het zwijgen opgelegd. Maar het is ook een gevolg van de grote instroom in het hoger onderwijs, waardoor een geweldig reservoir is ontstaan van mensen met diploma’s en getuigschriften. Slechts een deel van hen is geschikt voor lichamelijk of voor professioneel werk; de rest wordt werkloos of vindt een onbevredigende baan. Zij voegen zich bij het aanzwellende leger intellectuelen en maken gemene zaak met ontevreden arbeiders die wrok tegen de industriële bovenklasse koesteren.
Loon naar intellectuele verdienste
Een andere verklaring voor de antikapitalistische mentaliteit van intellectuelen komt uit de koker van de libertaire filosoof Robert Nozick (1938-2002). Veel woordsmeden, die vaak werken aan universiteiten, in de media en bij de overheid, voelen zich ondergewaardeerd in een kapitalistische maatschappij. Ze zouden beloond moeten worden volgens het principe ‘loon naar verdienste’, maar zo werkt een vrijemarkteconomie niet. In de markt worden mensen namelijk beloond naar de mate waarin ze de behoeften van anderen vervullen. Een mislukte zakenman koestert niet dezelfde haat tegen de markt als de intellectueel die zich tekortgedaan voelt, aldus Nozick.
Waarom vinden intellectuelen dat zij volgens andere maatstaven beloond moeten worden dan bijvoorbeeld arbeiders? Nozick zoekt het antwoord onder meer in de filosofische traditie. Plato beweerde dat moed en dapperheid minder belangrijk zijn dan het rationele vermogen en Aristoteles meende dat filosoferen alle andere activiteiten overtreft. Bovendien lieten de mensen die hun dagen doorbrachten met vissen, jagen of zich voortdurend laafden aan de liefde geen geschreven documenten na. Alleen de lofzangen van intellectuelen op intellectuelen zijn op schrift gesteld.
Het onderwijs is een andere belangrijke bron van het superioriteitsgevoel van intellectuelen, denkt Nozick, zeker toen het hoger onderwijs nog voorbehouden was aan een kleine elite. Maar belangrijker is dat studenten op school worden beloond naar intellectuele verdienste. De slimste en verbaal meest begaafde studenten halen de hoogste cijfers. Buiten de poorten van de school, in de harde werkelijkheid van de markteconomie, blijken intellectuele kwaliteiten soms een stuk minder waard. Dat voedt de ontevredenheid. In onze vrije economie worden beloningen niet vastgesteld door één autoriteit, zoals de onderwijzer op school. Op de markt heerst in de ogen van de intellectueel een wild beloningsanarchisme.
Keren slimme vrouwen zich tegen ‘de markt’?
In Westerse landen hebben vrouwen met een goed diploma lange tijd minder kansen gekregen op de arbeidsmarkt. Zij verlieten de school dus met lagere verwachtingen over hun loopbaan en maatschappelijke waardering. Op grond van dat feit doet Nozick een interessante voorspelling: hoe groter de kansengelijkheid voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt, hoe meer vrouwelijke intellectuelen een vijandige houding zullen aannemen tegen de kapitalistische orde.
Om de hypothese van Nozick te toetsen, zou het aardig zijn als de KNAW in haar onderzoek ook kijkt naar de leeftijd en het geslacht van wetenschappers. Het spreekt vanzelf dat de KNAW niet staat te juichen bij het initiatief van de VVD. De uitkomsten zijn bij voorbaat omstreden, zelfs als de academie erin slaagt om de motie te vertalen naar een keurig onderzoek. Als de veronderstelde linksige oriëntatie van wetenschappers een fictie blijkt, dan zal de KNAW het verwijt krijgen dat zij een beerput toedekt. En als zij een kliek van zelfcensurerende, vooringenomen wetenschappers ontmaskert, dan zijn de rapen gaar in de Nederlandse academische wereld.