Eigenlijk zat ik er niet in, maar bovenop die trein. Dat is immers wat de ware wereldreiziger doet. (Dat kwam zo: ik moest van havenstad Nouadhibou naar woestijnstad Atar. Dat kan met busjes, maar dan moet je een heel stuk omrijden. Ergens las ik dat je ook rechtstreeks kon, bovenop de ijzerertstrein. Een onvergetelijke ervaring, aldus bloggende wereldreizigers over The Most Extreme Railway in the World. Nou, dat wilde ik ook wel.)
We zijn ruim op tijd op het station -kilometers buiten de stad. We treffen er groepjes reizigers naast opgestapelde bagage en torentjes dozen, vol groente en fruit. Alles moet naar Zouerat, mijnbouwstadje op zevenhonderd kilometer, diep in de Sahara. Daar wordt sinds 1963 ijzererts gedolven. Al een halve eeuw vertrekken er dagelijks drie treinen met telkens zeventienduizend ton erts: het ruwe materiaal voor bijna twee Eiffeltorens.
Reizigers druppelen binnen en stationeren zich strategisch langs de perronloze rails; ze weten wat komen gaat. Dan passeert de onafzienbare ijzerertstrein op zijn heenweg naar de haven, om te lossen in schepen die het erts verder brengen: naar Frankrijk. Twee beleefde uniformen lopen langs en bekijken onze paspoorten. Een kwartier later komen ze terug: ‘Je suis desolee. Il ya eu des problemes et le train est en retard. Il part le soir, sept heures.’
Fikse tegenvaller, vijf uur vertraging. Het is november en de zon zakt hier voor zessen al in de oceaan. Dat betekent een duistere reis, zonder eindeloze landschappen waar je uren in kunt turen. En al helemaal geen foto’s van treinen als trage rupsen in eindeloze woestenij, van fotogeniek gezandstraalde Mauretaniers. Uitstellen tot morgen is geen optie, dan hebben we een afspraak in Atar. Hoopvol denk ik: de aankomst is ook vertraagd, misschien wel tot rond zonsopgang en kan ik nog mooier fotograferen.
Passagiers ijsberen rondjes, vertwijfeld door de vijf gratis uren. Terug naar de stad is een optie, maar daar is het onrustig -oproer, barrages, ordetroepen- sinds een rechter een ochtend eerder de vrijlating van een vermeende blasfemist verordonneerde. ‘Dat kan toch niet, hij heeft de profeet beledigd’, vindt ook Hassan, onze hoofdschuddende receptionist annex geldwisselaar. Wat had de blasfemist precies gezegd, vraag ik. Als antwoord slechts een besmuikt lachje.
We sloffen naar een eenzaam hutje in de verte: Restaurant du Train. In het Restaurant kun je eigenlijk alleen thee drinken, miljoen vliegen van je afslaan en in de kussens zakken. Op de grond naast ons bereidt de kokkin een maaltijd met spannende ingrediënten en een interessante techniek: in het proces gaan veel deksels ultrakort van veel pannen: de vliegen hebben geen enkele kans. Overtuigd van kokkins hygiëne kopen we ook een bordje rijst met vis, zonder spijt.
Terug op Gare Voyageurs chemin de fer zakt de zon als verwacht in de oceaan verderop. Als het pikkedonker is kondigt een locomotief met drie verblindende lichten al van verre de trein aan. De lege trein dendert nog minutenlang voorbij, tot de laatste vier van de tweehonderd wagons precies voor onze neus stilhouden. Vrouwen, bejaarden en kinderen gaan in de volle reizigerswagon, met bankjes. Mannen met zaklampen klimmen in de lege ijzerertswagons, zonder bankjes. Achterblijvers reiken hen de hoge bergen bagage aan.
Een rijzige man verderop roept ons nadrukkelijk naar zijn wagon. ‘Je vroeg vanmiddag toch waar je eruit moet voor Choum? Dan moet je wel bij mij blijven, anders mis je je halte.’ Abdul reist terug naar huis: Zouerat. Abdul laat een leeg emmertje zakken aan een touwtje. Een man beneden vult dat telkens met zand, dat Abdul in tegenoverliggende hoeken leegkiepert. ‘Pour uriner,’ wijst hij eerst op de ene hoek, dan op de andere, rijmend: ‘Pour faire du thé.’
We rollen onze slaapmatjes uit, slaapzak erop. Abdul voorziet ons van een dik tapijt, trekt zijn jas omhoog, berenmuts op en rolt zich in zijn eigen tapijt. Hij ontrolt nog even om te waarschuwen voor de gevaren van een optrekkende trein en rolt zich opnieuw in zijn tapijt. Dan nadert een aanzwellend gerommel en schokt onze wagon zich met een angstwekkende ruk in trage beweging.
Wat volgt zijn tien uren nachtzicht, waarin sterrenbeeld Orion van de linkerooghoek naar de rechter schuift. Soms komt de trein piepend tot stilstand, dendert de tegenovertrein langszij, zwelt na wat geschreeuw het het gerommel vanuit de verte weer aan en komt tenslotte de geweldadige ruk. Ik probeer te slapen en droom van Mauretanie als een immens gat. Op een app zie ik dat we zeventig kilometer per uur halen. Een koplampje begeleidt me naar de hoek rechtsvoor waar ik buk: pour uriner.
De nacht vordert maar langzaam en als het licht terugkeert-langzaam en diffuus- plakken de oogleden aan elkaar, als je erin wrijft doe je dat met schuurpapier. Ik observeer kleine hoosjes zand die zich door de wagon heen bewegen en alles ondersneeuwen, zelfs de kleurige tassen van Abdul zijn nu kaki. Mijn reisgezel ontwaakt en ziet er belabberd uit. Ik hijs me op mijn tenen, kijk over de rand van de wagon en aanschouw een Hollandse februariochtend: alles is grauw, het zicht ongeveer tien meter.
Geradbraakt en met gevaar voor lens en fotograaf schiet ik nog wat mislukte beelden. ‘Choum’, roept Abdul en de trein komt piepend tot stilstand, begeleidt door langs de rails racende busjes. We klimmen uit de wagon, zwaaien Abdul uit; ik had zijn thee wel willen proeven. De busjeschauffeurs ruzieen over ons, we kiezen er een waar mannen met wollen mutsen babies overgooien. Ik warm me in het waterige zonnetje en vraag me af waarom ze dat erts eigenlijk niet ter plaatse verwerken, met al die gratis zonne-energie en goedkope arbeid.
In dezelfde serie:
Lees ook het reisverhaal zonder trein: Wildkamperen in Zuid-Arabie en/of bekijk hier hoe prachtig mijn treinreis had kunnen verlopen