Fietsen is in Brazilië tegenwoordig mode. Politici steken elkaar de loef af met plannen om het gebruik van de tweewieler te bevorderen: deze week nog kondigde de burgemeester van São Paulo, Fernando Haddad, aan dat het fietspadennetwerk van ’s lands grootste stad binnen anderhalf jaar van amper zestig kilometer naar bijna vijfhonderd kilometer uitgebreid zal worden. Ook het bedrijfsleven doet mee: de bank Itaú heeft in verscheidene steden omvangrijke oranjefietsenplannen opgezet – juist ja, het aloude idee van de witte fietsen, maar dan in de kleur van de bank. De bike (want zo noemen Brazilianen hun bicicleta liever) zou inderdaad een prachtoplossing zijn voor de enorme verkeersproblemen waaronder de grote steden van het land gebukt gaan – maar fietspaden en gratis huurfietsen zijn niet voldoende.
Er zal namelijk een heuse mentaliteitsomwenteling aan te pas moeten komen om meer Brazilianen op de fiets te krijgen. Want wie in een maatschappij waarin alles om sociale status draait de fiets voor een niet-recreatief doeleinde gebruikt – bijvoorbeeld gewoon als vervoermiddel – schreeuwt van de daken dat hij een armoedzaaier is.
Een vriend van mij kreeg ooit van zijn bazin te horen dat hij zijn fiets niet bij zijn werk mocht stallen; mensen zouden immers denken dat iemand die op de fiets naar zijn werk kwam niet genoeg betaald kreeg. Koppig als hij was stalde mijn vriend zijn fiets daarna bij de buren, maar werd vervolgens in een half jaar tijd twee keer van zijn sokken gereden: de Braziliaanse automobilist heeft, mijn verontschuldigingen voor de woordkeus, schijt aan fietsers.
Uiteindelijk waren het noch zijn bazin, noch het gevaarlijke verkeer die mijn vriend van het gebruik van de fiets deden afzien. Hij verhuisde naar een wijk die op een steile heuvel lag – en om daar elke dag in de tropische hitte tegenop te fietsen, daar was geen beginnen aan. Dat probleem heeft de fietser op de foto boven in ieder geval niet: die woont in Curitiba, de koudste stad van Brazilië.