Op het eerste gezicht ziet ‘tacacá’ er wellicht een tikje Aziatisch uit, maar er zijn weinig gerechten te bedenken die zo sterk met het Amazonegebied verbonden zijn als deze taaivochtige soep, die er al sinds mensenheugenis gegeten wordt.
Zoals je in Nederland haringkraampjes hebt, zo heb je in het hele Amazonegebied tacacákraampjes, waar het gerecht in uitgeholde kalebassen opgediend wordt. Eerst giet de ‘tacacazeira’ – de ‘tacacámevrouw’ – daar een bodempje ‘tucupi’ in: een dun geel vocht gemaakt van maniokwortels, kruiden en hete pepers, dat het geheel smaak geeft.
Vervolgens doet ze daar een flinke schep van een kleurloze, taaivochtige massa bij. Deze ‘goma’ – ‘gum’ – is ook van maniokwortels gemaakt. Het goedje smaakt naar niets maar geeft de ‘tacacá’ substantie.
Het derde ingrediënt, een groente die naar de naam ‘jambu’ luistert, is zonder meer het meest exotische bestanddeel. Deze Amazonebrandnetel heeft een licht verdovende werking: je tong valt ervan in slaap. Absoluut een van ’s werelds meest bizarre smaakervaringen.
Als laatste voegt de tacacámevrouw een schep garnalen uit de monding van de Amazone toe. Die maken het gerecht visueel af en zorgen voor de broodnodige eiwitten, waar het de armere inwoners van de regio, wiens dieet zwaar op de voedingstechnisch nogal eenzijdige maniokwortel leunt, nogal eens aan ontbreekt.
Deze inheemse soep eet je niet met een lepel, maar, geloof het of niet, met een tandenstoker. Die gebruik je om de jambubladeren en de garnalen eruit te vissen; het dikke, gepeperde vocht drink je uit de kom. Je gaat er flink van zweten, wat in de hitte van de middag, als de tacacámevrouwen hun waar aan de man brengen, voor welkome verfrissing zorgt.