Een tapijt van rozen dobbert op de golven. Morgen, 2 februari, is het weer zover. Dan brengen bij het vissersstrand van Rio Vermelho, het Scheveningen van Salvador, honderdduizenden mensen hun jaarlijkse offer aan Iemanjá, de zeegodin. Of ze nu volgelingen van een Afro-Braziliaanse godsdienst zijn of niet.
Rozen, daar is Iemanjá dol op. Witte, rode, gele, of blauw geverfde. Maar ook sieraden en flesjes lavendelparfum worden met liefde en vergezeld van vurige wensen in haar golven gegooid.
In hun kleine bootjes roeien de vissers van Rio Vermelho de gelovigen de Atlantische Oceaan op. Hoe verder uit de kust de offers aan Iemanjá gebracht worden, hoe kleiner de kans is dat ze terug aan land spoelen; dat laatste zou namelijk een teken zijn dat de zeegodin ze niet heeft geaccepteerd.
Wie gebruik wil maken van de diensten van de vissers moet urenlang in de hitte in de rij staan; een rij die zich meestal de avond tevoren al begint te vormen. Het is dus geen wonder dat velen op eigen houtje hun offer in zee werpen, vanaf een rots of vanaf het strand, in de hoop dat stromingen en getij hun gift naar Iemanjá brengen.
Ik woon zelf op een steenworp afstand van Rio Vermelho en ik mis de dag van Iemanjá voor geen goud. Maar wat me elk jaar opnieuw verbaast is dat gelovigen denken dat de zeegodin zit te wachten op een lading zooi. Rozen, prima – die verteren wel. Maar het plastic verpakkingsmateriaal dat velen eromheen laten zitten niet; sieraden en glazen flesjes evenmin.
Zelf gooi ik mijn roos in de golven op het strand van Buracão, een halve kilometer ten oosten van het vissersstrand. Dat is mijn lievelingsstrand in Salvador, dus vind ik het logischer om Iemanjá mijn offer daar te brengen. Wat ik aan haar vraag? Een jaartje veilig zwemmen. Baat het niet, dan schaadt het niet!