Dit was de mooiste foto die ik nam tijdens de protesten die Brazilië vorig jaar juni in hun greep hielden. Het tafereel speelde zich af op de Avenida Joana Angélica in het centrum van Salvador, waar zo’n tienduizend demonstranten het voetbalstadion Arena Fonte Nova probeerden te bereiken. Daar speelde Uruguay op dat moment tegen Nigeria in een van de voorronden van de Confederations Cup, de generale repetitie voor het WK.
Op ongeveer vijfhonderd meter van het stadion stuitte de demonstratie echter op een cordon van de oproerpolitie. De winkelstraat Avenida Joana Angélica veranderde een paar uur lang in een slagveld.
De foto hierboven nam ik in het niemandsland tussen de demonstranten en de ME. Hij druipt van de symboliek: een zwarte tienerjongen, blootsvoets, gaat bijna in zijn eentje de confrontatie aan met een oppermachtig systeem. Dat de jongen net als de bijbelse koning David een flinke steen in zijn hand heeft zag ik thuis pas, toen ik de foto op het scherm van mijn computer bekeek.
Maar hoe symbolisch deze foto ook is, representatief is hij niet. Het leeuwendeel van de Brazilianen die deelnamen aan de demonstraties van vorig jaar juni behoorde tot de middenklasse. Hoewel de lagere inkomensklassen (waartoe de jongen in de foto overduidelijk behoort) van alle Brazilianen wellicht de meeste redenen hadden om de straat op te gaan, namen zij niet of nauwelijks aan de protesten deel. Bewoners van achterstandswijken hadden wel wat anders aan hun hoofd: ervoor zorgen dat ze de volgende dag te eten hadden, bijvoorbeeld.
Wat deed de jongen met de steen dan op de Avenida Joana Angélica? ‘Dat is geen demonstrant, dat is een relschopper,’ zou de gemiddelde Braziliaan zeggen. Ook in de Braziliaanse media worden demonstranten die de confrontatie met de politie zoeken vaak als doelloze vandalen afgeschilderd. Maar waarom heeft iemand zo’n zin in zinloos geweld? Vast niet omdat de samenleving hem een kansrijke toekomst biedt.