Het was deze week weer eens mis in mijn buurt. Voor de tweede keer in drie maanden blokkeerden bewoners van een favela die vlak naast mijn portiekflat ligt tijdens het spitsuur een van de belangrijkste doorgangswegen van Salvador. Dat deden ze door vuilcontainers en autobanden de rijbaan op te rollen en die in brand te steken. Net als de vorige keer dat dit gebeurde uitten de buurtbewoners hun woede over het feit dat er tijdens een politieactie in de wijk een dode was gevallen.
Net als tientallen andere buurtbewoners stond ik erbij en keek ernaar. Het duurde niet lang of een stuk of tien wagens van de militaire politie, waaronder twee van een gevreesde speciale eenheid, verschenen ter plekke. Wat er toen gebeurde had geen van de omstanders verwacht: een twintigtal demonstranten ging een overmacht van zwaarbewapende agenten te lijf. De politie reageerde met twee traangasgranaten en – minder geruststellend – met wat klonk als geweervuur. De demonstranten stoven uiteen, de omstanders ook.
Een half uur later was de doorgangsweg, die het centrum van de stad met de kust verbindt, weer vrij. Alsof er niets gebeurd was. Maar dat was er natuurlijk wel. Er was iemand dood, iemand die zich (naar alle waarschijnlijkheid) tijdens een politieoperatie op het verkeerde moment op de verkeerde plek bevond. Één van de meer dan vijftigduizend geweldsslachtoffers die er jaarlijks in Brazilië te betreuren zijn.