David Mendelsson leidt ons naar de noordelijke helling van Mount Herzl, de berg in West-Jeruzalem die dient als de nationale begraafplaats van Israël. Op de noordhelling worden alle Israëlische soldaten begraven die in uniform zijn gestorven – ongeacht of dat gebeurde tijdens gevechtshandelingen, door ziekte of door een stom ongeluk. Er liggen ook Christenen en Druzen, maar de overgrote meerderheid is Joods; driekwart van de acht miljoen Israëli’s is nu eenmaal Joods.
Alle graven zijn rechthoeken, met lage opstaande randen. De vroegste dragen alleen een sobere, rechthoekige, schuin omhoog staande steen op de kop van de rechthoek. De stenen vermelden niet meer dan naam en rang van de overledene, en de data en plaatsen van diens geboorte en overlijden. ‘Het idee hierachter was dat zij zijn gestorven voor, en als onderdeel van, een collectief, de Israëlische natie,’ legt Mendelsson uit. ‘Jarenlang mochten de graven niet verder gedecoreerd worden met herinneringen aan het individu dat daar lag.’
Geleidelijk aan veranderde dat, zo laat hij zien. Nazaten van de overledenen begonnen eigen accenten toe te voegen, die eerst werden gedoogd, en later officieel toegestaan. Gaandeweg worden de graven bonter – bedekt met foto’s en andere aandenkens aan de overledene – of juist nog spartaanser. Orthodoxe Joden gingen de rechthoek van het graf namelijk bedekken met stenen in plaats van de sobere plantjes die tot dan de norm waren geweest. Planten en bloemen, over de hele wereld en in alle religies de meest gangbare begeleiders van onze overleden dierbaren, zijn hen te vergankelijk. Stenen symboliseren in orthodox-Joodse ogen de eeuwigheid van hun herinnering aan de dode.
‘Kijk,’ zegt Mendelsson. ‘Nu wordt het echt interessant.’ Hij houdt halt bij het graf van een soldaat die is omgekomen door friendly fire van zijn eigen kameraden. Het draagt een tweede steen. Mendelsson vertaalt de Hebreeuwse tekst voor zijn overwegend niet-Israëlische gehoor. ‘De ouders van deze soldaat hebben daarin de oorzaak van zijn dood laten beitelen. Kennelijk wilden zij per se dat die publiekelijk bekend werd. Het is een vorm van protest, een scherpe kanttekening bij de idealistische pretentie van de collectieve gedachte.’
Eenvoudige graven tonen de evolutie van Israël als natie
Wat Mendelsson ons laat zien, is niets meer of minder dan de evolutie van de Israëlische natie, en van het zionisme dat de Joodse staat na een halve eeuw strijd gesticht kreeg, en er tot op de dag van vandaag de ziel van vormt. Aan eenvoudige graven laat zich de gespletenheid aflezen die het zionisme van meet af aan heeft gekenmerkt. Een gespletenheid tussen idealisme en een naakte land grab, die nooit is opgelost en alleen maar groter is geworden. Enkele weken geleden beschreef ik in mijn eerste post op Reporters Online hoe Israël ook letterlijk gespleten is geraakt: in de democratische rechtsstaat ten Westen van de ‘groene lijn’, de oostgrens die in 1947 is vastgesteld en die internationaal-rechtelijk nog steeds geldt als de enige juiste, en de in 1967 veroverde Westoever van de Jordaan, waar 4,5 miljoen Palestijnen leven onder een Israëlisch bezettingsleger en Israëlische krijgstucht, zonder de rechten en vrijheden die Joodse Israëli’s wel genieten.
De ervaring van die situatie maakte mij ook bewust van een gespletenheid in eigen land. De democratische rechtsstaat Nederland heeft iets soortgelijks laten ontstaan, in de vorm van ‘detentiecentra’ waarin ‘illegale vreemdelingen’ worden vastgehouden op een manier die alle ‘normen en waarden’ met voeten treedt waarvoor wij zeggen te staan. De crisis van Israël gaat tot op zekere hoogte gelijk op met een crisis van Nederland. Mendelsson’s rondleiding doordrong mij van de cruciale rol die goed geregisseerde nationale gedenkplaatsen kunnen vervullen, als de levende en continu veranderende symbolen van zowel het hooggestemde idee achter een natie, als de ontsporing daarvan.
Mendelsson kenschetst die functie als civil religion, een treffende benaming die ik nooit eerder had gehoord. Hij omvat in twee woorden de brede idealistische ambitie van het natie-idee, en de tegenstrijdigheden die het in zich draagt. Mendelsson geeft regelmatig rondleidingen op Mount Herzl: hij is assistant professor Joodse geschiedenis en Israël-studies aan Hebrew University op Mount Scopus in Oost-Jeruzalem. Opgericht in 1918, dertig jaar eerder dan de staat Israël, is Hebrew dé alma mater van het zionisme.
Mount Herzl in het Westen van de stad is genoemd naar de Oostenrijks-Hongaarse journalist die eind 19de eeuw de gangmaker en eerste voorman werd van het zionisme. Tot dan hadden veruit de meeste Joden eeuwenlang geleefd in ‘diaspora’, in plukjes verspreid over de wereld, ver verwijderd van het heilige land Palestina, waaruit de Romeinen hen in 70 na Christus definitief hadden verdreven. Zij woonden in getto’s, omringd door overweldigende meerderheden van Moslims en Christenen. Vooral de laatsten trakteerden hen van tijd tot tijd op pogroms en andere vormen van onderdrukking en terreur.
Theodor Herzl raakte overtuigd van de uitzichtloosheid van de diaspora
Als buitenlands correspondent van een Oostenrijks-Hongaarse krant versloeg Theodor Herzl onder meer de Dreyfus-affaire in Frankrijk. Zulke antisemitische oprispingen, die eind 19de eeuw aan de orde van de dag waren, overtuigden hem van de uitzichtloosheid van de diaspora. Joden zouden nooit goed kunnen integreren in overwegend niet-Joodse samenlevingen, in welke bochten ze zich ook zouden wringen – bijvoorbeeld door zich tot het Christendom te bekeren, zoals vele Europese Joden deden. De enige oplossing, concludeerde Herzl, was de stichting van een Joodse staat. Waar die zou komen, maakte hem niet zoveel uit. Jarenlang onderhandelde hij met koloniale grootmachten over een plek in Afrika. Herzl was dan wel Joods, hij was niet gelovig.
Maar de overgrote meerderheid van zijn aanhangers was dat wel. Voor hen kon er maar één bestemming zijn: het bijbelse heilige land ofwel Palestina, zoals het toen heette. Ook al werd dat al eeuwenlang bewoond door een even overweldigende meerderheid van islamitische Arabieren. Herzl overleed op jonge leeftijd, in 1904. Na zijn dood geraakte het hek van de zionistische dam: het moest Palestina worden, en anders niets. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog kwam er een stroom op gang van dynamische West-Europese en Russische zionistische immigranten naar Palestina, bevorderd door Westerse mogendheden die hun Joden liever kwijt dan rijk waren. Vrijwel vanaf het begin leidde dat tot het geweld tussen Joden en Arabieren in Palestina, dat tot op de dag van vandaag voortduurt.
Het gekke was, dat de meeste zionistische leiders van het eerste uur in Palestina net zo onreligieus waren als Theodor Herzl. Mannen als de cosmopoliet Chaim Weizmann, de latere eerste president van de staat Israël, en de straatvechter David Ben-Gurion, de eerste premier. Ben-Gurion was een Russische revolutionair. Een bewonderaar van Lenin, die de beoogde Joodse staat vooral zag als een manier om nieuwe maatschappelijke idealen te verwezenlijken. Hij maakte zich sterk voor de kibboets en andere collectieve organisatievormen, waarin het individu zichzelf ondergeschikt maakt aan een groter belang. In de jaren dertig bepleitte Ben-Gurion in woord en geschrift gelijke rechten voor Arabieren in de nieuwe Joodse staat. Tegelijkertijd organiseerde hij de kern van wat later het Israëlische leger zou worden, om dezelfde Arabieren met geweld klein te houden.
Mount Herzl heeft die dubbelhartigheid van meet af aan weerspiegeld. Toen de naamgever op de top van de berg was herbegraven, onderhield het nog jonge Israëlische leger een permanente erewacht bij zijn graf, zoals over de hele wereld gebruikelijk is voor zulke prominente doden. ‘De toenmalige commandant maakte daar al snel een einde aan,’ vertelt Mendelsson. ‘Hij gromde dat zijn soldaten wel wat beters te doen hadden.’ Fanatiek in de stichting en uitbouw van de Joodse staat, maar wars van uiterlijk vertoon en vaak opvallend ambivalent tegenover het Joodse geloof, dat van die staat onmogelijk los kan worden gezien. Als één volk civil religion belichaamt, dan zijn het de Israëli’s wel – ook al is de term al in 1762 gemunt door de Franse denker en schrijver Jean-Jacques Rousseau.
David Mendelsson is een Brit, opgegroeid in Londen, die in 1980 naar Israël is geëmigreerd. Sindsdien is hij ‘alleen maar minder religieus geworden’, zegt hij, met een bijna verontschuldigend lachje. Hij draagt zelfs geen keppeltje meer. Net zo Emmanuel Kushner, mijn gids in Hebron. Brits, opgegroeid in Liverpool, lang geleden naar Israël geëmigreerd. Kushner draagt nog wel een keppel, maar ook zijn religieuze overtuiging is na zijn emigratie geleidelijk afgenomen, vertelde hij mij. Kushner en Mendelsson intrigeren mij. Als Brit naar Israël emigreren is een grote stap, ook al ben je Jood. Hoe kan het dat juist daarna bij hen de religieuze vlam begon te doven, in dezelfde tijd waarin het diep-gelovige deel van de Joodse Israëli’s snel begon te groeien? Helaas kreeg ik niet de gelegenheid om hierover met Mendelsson en Kushner door te praten.
Mount Herzl geeft ruimte aan de controverse
Op Mount Herzl liggen ook Israëlische staatslieden begraven. Behalve als ze dat zelf niet wilden. Zo vond Ben-Gurion zijn laatste rustplaats in zijn eigen kibboets in de Negev-woestijn, en Moshe Dayan, minister van Defensie tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967, in de moshav ofwel dorpscommune waarin hij was opgegroeid. Vier Israëlische premiers liggen wel op de berg: Levi Eshkol, Golda Meir, Yitzhak Shamir en Yitzhak Rabin. Alleen Rabin, die in 1995 in functie door een Joodse extremist werd vermoord, rust naast zijn vrouw Leah. Hun graf is wat groter, maar even sober als alle andere. De mannen met hun open hemden zonder das, Golda Meir met haar onelegante, maar gemakkelijk zittende orthopedische schoenen – aan pomp and circumstance hebben Israëlische leiders altijd een broertje dood gehad, tot op de dag van vandaag.
Tussen de graven staan bomen, en groeien gras, planten en bloemen. Paden slingeren zich daar tussendoor, her en der uitgevend op open pleinen voor herdenkingen en andere massale samenkomsten. Mount Herzl is nationale begraafplaats, nationale herdenkingsplaats en een fraai, landscaped park in één. Het is een toegankelijke en uitnodigende plek, zonder het imponerende en distantiërende van de Arc de Triomphe in Parijs, of de reusachtige standbeelden van soldaten- en arbeidershelden uit de Sovjet-tijd. Iedere dag kun je er bussen vol Joodse Israëlische jongeren vinden, die van hun docenten een lesje ziel van staat en zionisme krijgen.
De open structuur geeft ruimte aan de controverse. Ze’ev Jabotinsky was een tijdgenoot van Ben-Gurion, en minstens zo belangrijk als hij in de wording van Israël. Eveneens van Russische komaf, alleen politiek wat rechtser. Jabotinsky overleed in 1940 in New York, acht jaar voor de stichting van Israël. De seculiere socialistische vechtjassen die de eerste dertig jaar in Israël de overhand hadden, frame’den de seculiere, wat meer conservatieve vechtjas Jabotinsky als een ultrarechtse nationalist, een gevaarlijke gek, die geen plek op de berg verdiende. In feite lagen Jabotinsky’s opvattingen, en zeker zijn temperament, dicht bij de hunne. Pas in 1964 werden Jabotinsky en zijn vrouw overeenkomstig hun laatste wil op Mount Herzl herbegraven, in weerwil van nog altijd luide protesten.
Op de berg staat ook een muur, behangen met tegels met de namen van alle Israëli’s die zijn gedood door een terreurdaad. In juni 2014 werden drie Joodse jongens in de buurt van Hebron ontvoerd en vermoord. Drie weken later werden hun lijken gevonden. Eén dag na hun begrafenis werd bij wijze van represaille Mohammed Abu Khdeir, een Palestijnse jongen van veertien jaar oud uit Oost-Jeruzalem, ontvoerd en door verbranding om het leven gebracht. De drie Joodse slachtoffers werden zij aan zij begraven nabij de nederzettingen op de Westoever waar zij hadden gewoond, in aanwezigheid van premier Netanyahu en president Shimon Peres.
Een klein jaar later besloot de Israëlische overheid ook Khdeir te gedenken, met een tegel op de muur van terreurslachtoffers op Mount Herzl. Mohammeds vader juichte dat aanvankelijk toe. ‘Dit is een heel goed initiatief, bedoeld om mijn zoon te eren.’ Spoedig kondigde hij echter aan te zullen vragen om verwijdering van de tegel: ‘Wij hebben de erkenning niet nodig. Wij zijn geen Israëlische staatsburgers. In plaats van deze tegel willen wij gerechtigheid, en vervolging van de moordenaars.’ Almagor, een organisatie van en voor Joodse terreurslachtoffers, maakte ook bezwaar. Wat Khdeir was aangedaan moest gecompenseerd worden, met geld, maar niet gememoreerd, met een aandenken van staatswege. ‘Herdenken is een nationale kwestie,’ aldus Almagor. ‘Het heeft te maken met het narratief van de staat, en met gedeelde waarden en een gedeeld ethos.’ Palestijnen horen daar kennelijk niet in thuis, zelfs niet als ze in Israël wonen.
Mount Herzl is ook het toneel van een jaarlijkse ceremonie ter viering van Israël’s onafhankelijkheid in mei. Een groep Israëli’s, uitgekozen omdat zij zich speciaal verdienstelijk hebben gemaakt, ontsteken na zonsondergang ieder een fakkel, onder het uitspreken van de woorden ‘voor de glorie van de staat Israël’. Officieel komen ze uit alle lagen van de maatschappij, maar tot dusver bleef dat beperkt tot alle Joodse lagen van de Israëlische samenleving. In 2015 werd voor het eerst ook één Arabische Israëli gekozen, de bekende tv-presentator Lucy Aharish. Orthodoxe Joden tekenden meteen protest aan. Aharish is in hun ogen ‘een anti-zionist, niet loyaal aan de staat’. Aharish heeft echter meermalen luid en duidelijk haar loyaliteit verklaard. Zij vindt zelfs dat Israël een Joodse staat moet blijven, hetgeen haar ook omstreden maakt binnen haar eigen gemeenschap van een dikke anderhalf miljoen mensen, ongeveer eenvijfde van de Israëlische bevolking.
“Ik zal Netanyahu trots vertellen dat ik niet zal wijken”
De premier van Israël is altijd bij de fakkelceremonie aanwezig. In maart 2015 was Bibi Netanyahu opnieuw eerste minister geworden, na een onverwacht grote verkiezingsoverwinning. Om zijn volgelingen massaal naar de stembus te krijgen, had hij hen gewaarschuwd voor de ‘dreiging’ dat de opkomst onder Arabische Israëli’s drie keer zo hoog zou worden als normaal. Het was schaamteloze bangmakerij, racistisch bovendien in de ogen van veel Arabische én Joodse Israëli’s. Na de stemming diende Aharish, in tranen, Netanyahu woedend van repliek, in een tv-uitzending die meteen viral ging. ‘Ik besta,’ zei ze later, kort voor de ceremonie op Mount Herzl. ‘Ik ga een fakkel aansteken. En ik zal hem trots vertellen dat ik niet zal wijken, of hij dat nou leuk vindt of niet.’
De combinatie van begraafplaats en herdenkingsoord maakt van de berg de drager van fysieke symbolen van het zionisme en de Joodse staat. Binnen Israël proper, ten Westen van de ‘groene lijn’, zijn militante orthodoxe Joden aan de winnende hand, zowel getalsmatig, door de grote gezinnen die zij stichten, als in termen van politieke invloed. Zij spelen die hand al jaren uit om staat en samenleving steeds meer exclusief Joods te maken. Maar dat heeft als onbedoeld gevolg dat ook de Arabische minderheid zich scherper profileert en hechter verenigt, bijvoorbeeld door de lijstverbinding van drie kleine politieke partijen tijdens de laatste verkiezingen. Deze strijd, die elders zo vaak leidt tot geweld, kan op Mount Herzl op een vreedzame manier worden gevoerd. De berg is spiegel en bliksemafleider tegelijk van de grote spanningen in de Israëlische maatschappij.
In Nederland ontbreekt zo’n plek. Onze twee voornaamste gedenkplaatsen liggen zestig kilometer uit elkaar: de monumenten op de Dam in Amsterdam, en op de Waalsdorpervlakte in Den Haag. Beide zijn innig verbonden met de Tweede Wereldoorlog, en vervullen hun functie vooral tijdens de jaarlijkse herdenking op 4 mei van de doden van 1940-1945. De organisatoren van Dodenherdenking en de Bevrijdingsdag op 5 mei proberen al jaren de grote thema’s uit de oorlog – verzet, collaboratie, racisme, genocide – door te trekken naar nu. Dat leidt wel tot publiek debat, en dringt ook door tot het onderwijs. Maar Nederland ontbeert één Mount Herzl, waar de lijnen tussen heden en verleden zichtbaar en tastbaar zijn. Waar de nationale zelfreflectie het hele jaar door kan plaatsvinden, ook buiten de officiële herdenkingsdagen.
Er is een opvallend contrast tussen de eloquentie van Nederlandse leiders op 4 en 5 mei, en hun gebrek aan passie en overtuigingskracht zodra het gaat over hedendaagse instituties en gebeurtenissen die lijnen hebben lopen naar de Tweede Wereldoorlog. Met name de Europese Unie, en de ‘crisis’ rond vluchtelingen uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Is het lafheid, gemakzucht of politiek opportunisme?
Doet dat ertoe?
De gevolgen van de kredietcrisis en de nieuwe assertiviteit van honderdduizenden jonge Afrikanen en Arabieren, die hun uitzichtloze bestaan in eigen land niet langer pikken, plaatsen onze leiders voor grote uitdagingen. Die hebben zij aan te gaan. Dat is hun taak, daarvoor hebben wij hen gekozen. Prima, al die mooie woorden op 4 en 5 mei. Natuurlijk moeten we blijven herdenken. Maar zij moeten ook blijven nadenken over de kansen en bedreigingen van nu. En zich daarover uitspreken, vooral. Hun nek uitsteken. Kleur bekennen. Dingen proberen, en als ze niet werken, andere dingen proberen.
Hadden wij maar een Mount Herzl, denk ik vaak, sinds ik daar was, als ik weer eens een vrome toespraak hoor van een politicus over een gebeurtenis van zeventig jaar geleden. Zo’n plek zou helpen om onze leiders een schop onder hun achterste te verkopen.
Alle foto’s © Joost Ramaer