De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning (aflevering 7)

Waarin Dick Stein uit handen van de Koning een onderscheiding krijgt wegens grote verdiensten voor het vaderland en te horen krijgt dat hij eigenlijk een grote sukkel is.

Aflevering 7

‘En daarom verlenen Wij u hierbij de eretitel Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw’, sprak de Koning en hij hing Stein het versiersel met erelint om zijn nek.

Bedremmeld bekeek Stein het ereteken op zijn borst terwijl de camera’s van de pers het moment voor de eeuwigheid vastlegden.

‘Dit heb ik helemaal niet verdiend’, sprak Stein bedremmeld. ‘Fatima hier heeft het echte werk gedaan’. Hij riep zijn assistente bij zich om te delen in alle eerbewijzen waarmee hij werd overladen tijdens deze officiële plechtigheid in de ontvangstzaal van het werkpaleis van de Koning. Fatima begon spontaan te blozen onder haar felgekleurde hoofddoek en nam het applaus met een beleefde buiging in ontvangst.

Minister Dros, die de ceremonie leidde, nam Stein en vervolgens Fatima in een innige omhelzing en zette haar feestelijkste gezicht op. ‘Bescheidenheid is hier niet op zijn plek’, riep ze. ‘U heeft het land voor groot onheil behoed! Wij zijn u daarvoor heel – heel – heel dankbaar!’

In het publiek moest majoor Van Tichelen iets wegslikken.

Na de plechtigheid nam de Koning Stein even apart.

‘Wat denkt u, meneer Stein? Zou het gevaar nu echt zijn geweken?’

‘Moeilijk te zeggen, Hoogheid’, antwoordde Stein naar alle eerlijkheid. ‘Verbraak zei dat hij in Zwolle was om medestanders te ontmoeten. Misschien was het bluf, misschien ook niet’.

De Koning knikte nadenkend en staarde in zijn glas bier. ‘Mijn vrouw is nog steeds erg geschokt vanwege die ongelukkige episode op Prinsjesdag. Ze durft de Gouden Koets niet meer in. Lieg ik tegen haar als ik haar zeg dat er van het Bataafs Bevrijdingsfront niets meer te duchten valt?’

‘Ik zou een slag om de arm houden’, antwoordde Stein.

‘De koningin durft nauwelijks meer het paleis uit’, vervolgde de Koning. ‘Ze weigert deel te nemen aan de komende Prinsjesdag. “Alleen als de heer Stein meekomt”, zegt ze. Ze heeft een magisch geloof in uw capaciteiten. Zou U bereid zijn ons te vergezellen op die tocht door Den Haag?’

Stein besefte dat hij een dergelijke opdracht niet in de wind mocht slaan. Hij verbond er wel de voorwaarde aan dat hij zijn assistente mee kon nemen. ‘Zonder haar ben ik niets’. De Koning vond dat geen probleem.

 

Majoor Van Tichelen, die alles van afstand had meegekregen, deed zijn best blij te zijn met het koninklijke aanbod dat Stein ten deel was gevallen, maar aan zijn gezichtsuitdrukking viel af te lezen dat hij zich toch lelijk gepasseerd voelde.

‘Het is een hele verantwoordelijkheid wanneer de Koning en de Koningin zoveel vertrouwen in u stellen’, zei de majoor. ‘Natuurlijk zal Afdeling X u alle ondersteuning geven die u maar nodig heeft’.

‘Dat is een hele geruststelling’, sprak Stein niet al te enthousiast.

Minister Dros, een tikkeltje tipsy van de rode wijn en de euforie over wat zij in de eerste plaats toch als haar persoonlijke verdienste beschouwde, kwam aangewaggeld en gaf Stein een amicale schouderklop. Enigszins lallend sprak ze: ‘Meneer Stein – of moet ik nu Ridder Stein zeggen? – het is dat de vertrekpremie voor Van Tichelen hier veel te zwaar op mijn begroting zou drukken, anders had ik u stante pede zijn job gegeven. U bent een geweldige vent! Een echte kerel van stavast! Een man uit één stuk! In Den Haag word ik omringd door watjes! Het is allemaal vorm, maar geen vent te bekennen!’

Daarbij wierp de bewindsvrouwe een even lodderige als valse blik naar majoor Van Tichelen, die dit allemaal machteloos glimlachend moest aanhoren en uiteindelijk als schuil zocht bij de tafel met hapjes en drankjes.

 

De receptie was nog niet afgelopen toen Stein – inmiddels moe van alle complimenten die in de loop van de dag over hem waren uitgestort – er tussenuit glipte. Hij nam de tram  naar Scheveningen. Hij wandelde over de boulevard van de badplaats, met een forse wind in zijn rug, onder het gekrijs van de meeuwen die elkaar verdrongen bij een verlaten viskar.  Hij dwong zich zelf na te denken over vraagstukken die hem niet zo beklemden, zoals het verschil tussen Zuid-Holland en Noord-Holland, en hoe vreemd het is dat het zuiden van een land voor de mensen in het land eronder weer het noorden is, en hoe dit toch altijd ergens lijkt te kloppen, en dat de grens tussen Noord-Europa en Zuid-Europa zich ergens tussen Rotterdam en Amsterdam moest bevinden, de twee steden tussen wie zijn leven zich had afgespeeld, de tegenpolen die hem hadden gemaakt tot wat hij was, een vat vol tegenstrijdigheden.

Hij dacht ook even aan stadhouder Willem V, die hier, dik en vadsig, in 1795 op de rug van een Scheveningse visser over het strand naar een gereedstaande sloep werd gedragen om een veilig heenkomen naar Engeland te zoeken, op de vlucht voor Franse troepen en de revolutie van de Bataafse patriotten. Maar uiteindelijk dacht hij toch aan Esther Blom, die hij nog maar zo kort geleden slapend op zijn bank had achtergelaten, in zijn oude flanellen overhemd dat haar zo overweldigend goed had gestaan dat hij er bijna tranen in zijn ogen van had gekregen en die even later morsdood bij hem op de stoep had gelegen.

Dat het puur toeval was dat Esther zich juist bij hem had gemeld op het moment dat hij de opdracht had gekregen haar te zoeken, hield hij voor nagenoeg uitgesloten, maar wat zag hij over het hoofd? Zou één trekje van één sigaret misschien net dat missende vonkje in zijn hersenpan kunnen brengen waardoor iets dat hij nu nog niet kon zien opeens helder zou zijn? Hij voelde een kramp in zijn hart opkomen en nam plaats op een betonnen bankje met uitzicht aan zee.

Hij keek op zijn horloge. Precies op het afgesproken tijdstip kwam Helga Keller aangelopen. Ze droeg een zonnebril en had een doek om haar hoofd geslagen. Haar gezichtsuitdrukking was verbetener dan ooit en ze keek schichtig om zich heen terwijl ze naast Stein  plaatsnam.

‘Hallo, Helga’, sprak Stein een beetje schor. ‘Wat een ongebruikelijke plek om af te spreken’.

Helga wierp hem een furieuze blik toe.

‘Ze hebben je er ingeluisd, Dick’, zei ze afgemeten. ‘Held van het vaderland! Laat me niet lachen! Je bent een grote sukkel’.

‘Waar heb je het over?’, vroeg Stein ongemakkelijk.

‘Hier heb ik het over!’, antwoordde Helga, en ze overhandigde hem een usb-stick. ‘Ik vertelde je toch dat Esther mijn cliënte was? Ze was bezig met een enorme zaak. Het ging om de olievelden van Kabinda, een provincie in Angola, waar onze Koninklijke Oliemaatschappij zijn oog op heeft laten vallen. Esther heeft jaren als ontwikkelingswerkster gewerkt in die regio. Ze steunde de onafhankelijkheidsbeweging van Kabinda, die een zaak aanhangig wilde maken bij het Internationaal Gerechtshof om de afspraken tussen Koninklijke Olie en de Angolese staat ter exploratie van de olievelden daar ongeldig te verklaren. En ze had mij gevraagd om die zaak te doen. Daarom was Esther in Nederland. Dat hele Bataafse Bevrijdingsfront is een rookgordijn! Dat wilde Esther jou vertellen. En daarom is ze nu dood! Dankzij jou!’

Daarop stond ze op en zonder te groeten beende ze er met vastberaden stappen vandoor.

Stein staarde naar het usb-stickje in de palm van zijn hand en voelde dat zijn hart naar een nooduitgang in zijn borstkas begon te zoeken. Het koude zweet brak hem uit.

 

Is Dick Stein echt het werktuig geworden van krachten waar hij geen weet van had? En zal zijn hart het houden? Lees het in aflevering 8 van het wekelijkse feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning’.

 

Mijn gekozen waardering € -

René Zwaap, in 2000 gekozen tot Redacteur-columnist van het Jaar, is een van de laatste bonte honden van de Nederlandse journalistiek. Bij leven drong prins Bernhard iedere week weer bij zijn hoofdredacteur bij de Groene Amsterdammer Martin van Amerongen aan op zijn ontslag. Nu is hij hoofdredacteur van kwartaaltijdschrift De Republikein. Foto Katarina Hollander