Het vertelt het verhaal van twee tieners. Hun wegen kruisen zich in het Oostenrijkse SS-concentratiekamp Gusen (I, II, III), een bijkamp van Mauthausen. Het ligt in de hedendaagse ‘bewustzijnsregio’ Mauthausen, Gusen, St. Georgen. De een is dwangarbeider, Dušan Stefancic, de ander, Walter Chmielewski, zoon van kampleider Karl Chmielewski, een brutale massamoordenaar.
Het doel van het kamp was de gevangenen te vernietigen door hen dwangarbeid te laten verrichten. Ze gevangenen moesten onder zware omstandigheden onderaardse fabrieken bouwen. Chmielewski stond bekend als de ‘Duivel van Gusen’ en oefende een waar schrikbewind uit.
Na driekwart eeuw ontmoeten de twee mannen elkaar voor het eerst. Ze hopen dat de jeugd lering trekt uit de ellende van de oorlog, maar Stefancic is nuchter en vraagt zich af hoelang dat in haar hoofd blijft zitten.
Hij praat ook liever niet meer over Gusen, dat op een steenworp afstand lag van een geheim en onderaardse gangenstelsel, waar de romp van de Duitse Messerschmitt (Me262) werd gebouwd, en waarvan het niet de bedoeling was, dat je er levend uitkwam. Hij hoort de kerkklokken nog luiden in het dorp, die het ritme van het normale leven aangaven. ‘Het was de hel in het paradijs’, aldus Stefancic.
De uitzending is aangrijpend. Gusen met nette en solide huizen, strakke gazons en bloemenperken blijkt namelijk te zijn gebouwd op een gigantisch massagraf. Er zouden zo’n 35000 mensen zijn vermoord. Walter Chmielewski laat zien hoe hij na te zijn opgepakt door twee Amerikaanse militaire politieagenten in zijn uniform van de Hitlerjugend met een kruiwagen honderden, zo niet duizenden lijken, moest verplaatsen. De rollen waren omgedraaid, Stefancic was vrij en Chmielewski was krijgsgevangene in het voormalige kamp van zijn vader en verkeerde in omstandigheden, die minder angstaanjagend waren.
Met kerst blijkt zijn vader als kampcommandant dubieuze geschenken uit te hebben gedeeld. Collega-commandant Franz Ziereis beweerde na de oorlog dat Chmielewski de huid van gevangenen had gebruikt om portemonnees en lampenkappen van te maken. Volgens Ziereis was dat verboden door de nazi-autoriteiten. Een handjevol Joden moesten tegen hun gebruiken in ‘Stille nacht, heilige nacht’ zingen.
Omdat het goedkoper was dan vergassen, moesten gevangenen die niet meer waren dan ‘huid en botten’ in de vrieskou blijven staan. De meesten zouden de nacht niet overleven, zo getuigt Stefancic, die moest werken in een geheime vliegtuigfabriek, die de naam ‘Bergkristall’ droeg. Om aan de terreur te ontsnappen, kozen gevangenen voor zelfmoord door zich te elektrocuteren aan het prikkeldraad rondom het kamp.
Het verhaal komt dichterbij als blijkt dat Chmielewski naar Nederland was gestuurd om concentratiekamp ’s Hertogenbosch op te richten, dat beter bekend staat als ‘Kamp Vught’. Ongeveer een jaar na de opening werd hij ontslagen wegens wanordelijkheden. Er was te weinig voedsel en schoon water voor de gevangenen. Hij bleek corrupt te zijn en verrijkte zich door diamanten te stelen van gevangenen. Hij verloor zijn positie en rang en belandde als gevangene in het concentratiekamp Dachau, waar hij het einde van de oorlog meemaakte.
Na de oorlog duikt de ‘sadist’ onder in Beieren. Pas in het midden van de jaren vijftig wordt hij ontdekt en gearresteerd. Zijn straf: levenslang. In 1979 krijgt hij gratie. Hij leeft nog twaalf jaar en sterft in 1991. Zijn zoon treft zijn vader nog een keer en neemt afstand van zijn daden, die hij pas na het einde van de Tweede Wereldoorlog heeft vernomen. Hij zegt: ‘Er valt niets te verontschuldigen. U kunt dat niet excuseren. Ik schaam me voor mijn vader voor wat hij met de gevangenen heeft gedaan. Bijna allemaal zagen ze het einde van de oorlog niet – en daar schaam ik me voor.’