Tussen doorsnee Nederlandse achternamen prijkt het bordje ‘Bernardus communiteit’. Je verwacht geen monnikengemeenschap achter de jarenzeventiggevels van de appartementencomplexen in Amsterdam-Oost. En zuster Zoë die de deur openzwaait heeft niets
van een non in haar rode trui met opgestoken haar. Of het moet het zilveren kruisje om haar nek zijn. Toch houdt ze een oogje in het zeil bij de laatste der Mohikanen van deze leefgemeenschap van rooms-katholieke broeders. Zeven Maastrichtse kloosterlingen streken hier ruim dertig jaar geleden neer om zich te bekommeren om de sociaal zwakkeren. In zwarte habijten met witte boordjes zwierden ze vanuit hun woning naar een nabij gelegen appartement waar ze aten en gasten ontvingen. Zo raakten ze snel bekend in de Amsterdamse Dapperbuurt.
Kloosterbaas
Avellinus Janssens, sinds kort een honderdjarige, werd de overste van dit groepje Broeders van Maastricht. Hij had zijn sporen toen al ruimschoots verdiend. Als jongetje bezocht Janssens een broederschool en vond zijn roeping. Ook hij wilde broeder worden en voor de klas staan. Hij trad in en werd uiteindelijk schoolhoofd in Venlo. In 1952 kreeg Janssens de aanstelling onderwijsinspecteur voor de broederscholen. En na een studie pedagogiek wachtte hem een belangrijke post: generaal-overste van zijn gemeenschap, de congregatie Fratrum Immaculatae Conceptionis (FIC) ook wel Broeders van Maastricht. Hij werd daarmee de baas van alle FIC-kloosters wereldwijd. De gemeenschap die in de negentiende eeuw werd gesticht, richtte zich op onderwijs voor kansarme jongens. Ook in Amsterdam bestierden ze scholen. De broeders waaierden uit over wereld om les te geven. Onder leiding van broeder Avellinus Janssens verrezen missieposten in onder meer Sierra Leone, Malawi en Ghana. Bestuursfuncties, reizen, artikelen en boeken regen zich aaneen.
Zijn tomeloze inzet leverde hem zowel een koninklijke als een pauselijke onderscheiding op. Na zijn pensionering koos hij met zes medebroeders, de Bernardus communiteit, voor Amsterdam-Oost. ‘Ik was een vlot spreker, schudde het zo uit mijn mouw’, verontschuldigt de broeder zich voor een TIA, waardoor hij soms moeilijk uit zijn woorden komt. ‘Ons groepje wilde er in de geest van onze orde zijn voor mensen die het moeilijk hadden. Hier in Oost vierde armoede begin jaren tachtig hoogtij en konden we dit ideaal in de praktijk brengen.’
Harde leerschool
De honderdjarige broeder, ooit een man van regels en gehoorzaamheid, bezocht zieken, gedetineerden en is nog altijd een praatpaal voor buurtbewoners. Leed werd voor hem concreet toen hij in Amsterdam kwam wonen. De mensen met hun soms schrijnende verhalen raakten de broeder en hij merkte dat zij het fijn vonden bij hem stoom af te blazen. ‘In de loop der tijd werd ik milder en leerde door mensen heen kijken.’
De misdrijven vervulde hem met ontzetting
Die leerschool mensenkennis begon hard in zijn tijd als generaal-overste. In de jaren zestig werd hij geconfronteerd met seksueel misbruik van jongens door Broeders van Maastricht. De misdrijven vervulden hem met ontzetting. In het holst van de nacht liet hij de betrokken broeders ophalen door de politie. Toch bezocht hij hen in de gevangenis. ‘Uit mededogen. Soms vielen ze op hun knieën, vragend om vergiffenis. Ik besefte dat ik ze kon helpen door hen als mens te blijven zien. Dus veroordeelde ik de misdaad, maar niet de persoon die haar beging. Dat is de kunst als je met gedetineerden omgaat. En vergeven gaat makkelijker als je in je eigen hart durft te kijken. Hoe zuiver ben je zelf?’
De broeder kijkt in gedachten verzonken voor zich uit. In zijn blikveld een boekenkast waarop een radio en kaarsen met religieuze motieven. Een oude slingerklok aan de muur tikt traag de tijd weg. Ogenschijnlijk is er weinig veranderd sinds de broeders de woning betrokken. De habijten bleven na enkele jaren wel in de kast hangen, om de afstand tussen hen en de buurtbewoners te verkleinen.
Avellinus Janssens was een goede bekende op de Amsterdamse Dappermarkt, hij maakte met vele stalhouders een praatje. Visvrouwen, een Joodse kaartenverkoper, de notenvrouwen die er nog altijd staan. Met zijn Egyptische kapper keuvelde hij over de bijbel en de koran. Met handen en voeten, want de Egyptenaar sprak gebrekkig Nederlands. ‘Dat gesprek duurde langer dan één kappersbeurt.’
Laten praten
Broeder Avellinus’sterke kant is mensen aanmoedigen om dát te doen wat bij ze past. ‘Als leraar was ik daar al bezeten van. Achterhalen wat de capaciteiten zijn van leerlingen en dan zorgen dat ze de juiste opleiding krijgen.’ Zuster Zoë Cranssen (48) kan het beamen. ‘Mij stimuleerde je ook om talenten te ontwikkelen waar ik nog geen weet van had.’ Zuster Zoë trad toe tot een kloostergemeenschap van Benedictinessen toen ze 25 was. Vijf jaar geleden nam ze afscheid van het klooster om onder noodlijdende mensen te gaan werken. Ze volgt nu een opleiding tot geestelijk begeleider.
Maar ook echtgenoten in huwelijkscrises, homo’s die uit de kast wilden komen en ouders met de handen in het haar stak de broeder een hart onder de riem Hij moedigde buurtbewoners aan het voortouw te nemen bij activiteiten van de kerk aan het Ambonplein. Avellinus was wars van een sterke hiërarchie.’Heeft u wel eens de kans gehad om te luisteren naar iemand die het allemaal weet? Ze bestaan, ook onder geestelijken. Het is een crime.’
Bedillerig
Bemoedigen doe je vooral met je oren, onthult broeder Avellinus. ‘Laat iemand praten en zo zijn hart luchten. Dat werkt bevrijdend. Negen van de tien keer krijg je antwoord op de vraag wat er aan de hand is. Dat voel je aan wanneer je veel vertrouwelijk contact hebt met anderen.’ Die anderen waren in de Indische Buurt onder meer een groep arbeidsongeschikten voor wie hij koffie schonk en mensen die financieel aan de grond zaten. ‘Stel je vooral niet bedillerig op. Aan het eind bedanken ze je voor het gesprek, terwijl je misschien niets hebt gezegd. Of ze lieten weinig los en komen dan ineens met “zeg, luister eens”. Je kunt niet genoeg geduld hebben om iemand te begrijpen.’ Hij knikt guitig naar zuster Zoë. ‘Dat zul jij straks ook merken in je rol als geestelijk begeleider.’
‘Of je gelukkig bent, hangt voor een groot deel af van de mensen om je heen’
Nog altijd laten mensen, van jong tot oud, zich inspireren door de broeder. Ze kennen hem uit de buurt en bellen aan voor een kop koffie en zijn fameus luisterend oor. Volgens de broeder leidt dat oor misschien niet tot een geanimeerde dialoog, maar wel tot diep contact. Wellicht een verademing in tijden van onafgebroken communicatie via continue openstaande kanalen. Tot twee jaar geleden kwamen buurtbewoners ook bij hem over de vloer voor zogeheten luisterbijeenkomsten. Gedurende tien jaar deden ze aan de hand van thema’s als eenzaamheid en angst maandelijks hun verhaal waarbij de anderen zwegen. Pas op het eind van een sessie vertelde wie wilde wat de verhalen met hem of haar hadden gedaan.
Of hij zelf zijn verhaal aan iemand kwijt kon? ‘Jawel, ik sprak met andere religieuzen over wat ik moest met iemand die in de fout was gegaan. Of als ik worstelde met eenzaamheid omdat ik geen partner en kinderen had.’
In het harnas
Broeder Avellinus staat op om zich terug te trekken in het aangrenzende kapelletje waarvoor de woonkamer ooit werd opgesplitst. Hier bidt hij met zuster Zoë nog iedere dag voor de noden van de wereld. Vanuit zijn stoel heeft hij zicht op het altaar met daarnaast een grote paaskaars anno 1983. Aan de fineerwand daarachter hangt een Christusbeeld. Zo nu en dan is de ruimte het decor voor eucharistievieringen.
‘Ik heb een mooi leven gehad,’ zegt Avellinus. De broeder is blij met zijn honderd jaren. ‘Ik heb de fortuinlijke eigenschap oor te hebben voor positieve geluiden. Dat vergde soms geduld. Een goed gesprek kan uitlopen tot in de nachtelijke uren. En ik trof het met familie en vrienden, daar begint het allemaal mee. Of je gelukkig bent, hangt voor een groot deel af van de mensen om je heen. Mooie en slechte herinneringen gaan over contact met hen. Werd je vrolijk van een ander of liet iemand waar je op rekende je zitten?’
Achter verschillende deuren in de gang van het appartement liggen de kamertjes van de broeders. De andere zes zijn inmiddels overleden of vertrokken. Als het aan broeder Avellinus ligt, sterft hij hier in het harnas. Hij houdt van Amsterdam. ‘Er wonen mensen zoals ik, met goede en minder goede kantjes.
Meer lezen over de manier waarop we betekenis geven? Meld je hier aan.