Het is afgelopen maandag, ik ga uit nieuwsgierigheid naar een dissertatie, Utrecht, Academiegebouw, Senaatszaal. Het is toevallig de eerste dag van de ramadan, versie 2016. Eigenlijk moet ik schrijven: Ramadan, analoog aan Kerst. Onderweg praten ze op de radio over of scholen rekening moeten houden met de planning van examens en Ramadan. Omdat schoolresultaten terug zouden lopen tijdens Ramadan.
Veel hout, koloniaal hout vermoed ik, in de Senaatszaal op het Utrechtse Domplein. De lambriezen hangen vol plechtige portretten van professoren. Ik zijg neer op de voorste rij, om zo een plaatje te kunnen schieten, maar wordt gewezen op een briefje: gereserveerd voor familie. Die familie lijkt alomtegenwoordig in de zaal; opgelaten dames en heren in het net, gezoen en gechiechel. O, daar toch: een enkele vrouw met een schuwe vorm van hoofddoek.
Want daar gaat de dissertatie over, hoe gaan jonge Nederlandse sji’ietische moslims om met de regels -ook wel: fatwa’s- die de ayatollahs in het thuisland uitvaardigen. Onderzoeker is Annemeik Schlatmann (1960) die na een carrière in het bedrijfsleven eerst Arabiste werd en vervolgens aan haar onderzoek begint. Schlatmann leest de boeken, interviewt vijfendertig jonge Hollandse sji’ieten en gaat op bezoek in Qum en Bierut. Een bezoek aan Najaf en het kantoor van de Iraakse ayatollah Sistani is te gevaarlijk.
In Qum bezoekt Schlatmann de afdeling die uit alle religieuze vragen die uit het westen filtert, vertelt de begeleidende professor Van Bruinessen. Zo’n afdeling bewijst op zich al dat de religieuze autoriteiten zich bekommeren om hun gemigreerde volgers, die in dat westen allerlei obstakels tegenkomen waarop de oude islamitische voorschriften geen antwoord geven, en als je ze toch toepast: het leven onleefbaar maken. Dus moet dat aangepast, anders verlies je zieltjes.
De lange arm van de ayatollah, zou je het kunnen noemen. Maar, zo hoort Schlatmann, de roep om aangepaste fatwa’s komt uit de monden van met name die jonge westerse sji’ieten die netjes sji’ietisch willen blijven. Bijvoorbeeld uit oosters respect geen handen schudden van het andere geslacht, maar uit westers respect juist wel die handen willen schudden. ‘Het zou prachtig zijn als mijn ayatollah mijn situatie zou begrijpen en handenschudden zou goedkeuren.’
De fatwa’s die komen -meertalig en op websites die veel geraadpleegd worden- blijven helaas te ver van de Nederlandse werkelijkheid afstaan, vinden de Hollandse sji’ieten. Dus zoeken ze naar uitwegen en slimmigheden, zoals een strookje lucht tussen twee tafeltjes, opdat ze niet aan de tafel hoeven te zitten met alcohol erop, maar toch aan de vrijdagmiddagborrel kunnen deelnemen. Of de voorschriften als etnisch of cultureel destilleren, dus niet religieus, ergo: niet nodig om de shi’a islam te blijven aanhangen.
Bovendien is er altijd de uitweg, namelijk de fatwa dat je moet bijdragen aan een positief beeld van de islam. Of: het beeld van de islam niet mag laten bezoedelen door al te afwijkend gedrag. Zo kun je alle regels interpreteren en herinterpreteren en uiteindelijk zelfs aan je laars lappen, denk ik. Het leidt volgens Schlatmann in elk geval wel tot wat schuwere sji’ieten, waaraan je niet per se iets islamitisch ziet of merkt. Uiteindelijk, zeggen veel respondenten, bestaat het zijn van moslim uit het zijn van a just person. Waarbij ik just maar moeilijk kan vertalen.
Dan begint de ondervraging. Een Engelse professor vindt dat de thesis rigor lacks. Hij heeft verder problems with objectivation. Er zijn zoveel fatwa’s en regels, ze verschillen per thuisland en per Marja al Taqlid -dat is de autoriteit bovenaan de pyramide: de groot-ayatollah. Zodoende kan -en zal- iedereen lekker shoppen in de regels. ‘They pick and choose,‘ aldus de professor. De Libanese ayatollah Fadlallah schijnt de rekkelijkste, de Iraanse Khamenei het strengst.
Dat laatste blijkt ook uit de kritiek van de Duitse professor Lange, wiens Iraanse vrienden de ayatollahs met hun fatwa’s hartelijk uitlachen met schuine grappen als: mag een alleenstaande vrouw wel aubergines kweken. Volgens Lange kijken zijn Iraanse vrienden voor serieuze levensvragen eerder naar poëzie, sufisme, naar oude teksten. Er volgt meer kritiek, van professoren die het Engels beperkter machtig zijn. Het gesprek vervolgt zijn weg in de troebele wateren der Dunglish.
Wel versta ik de vraag wat sji’ieten dan onderscheidt van soennieten, die geen ayatollahs hebben. Het antwoord van Schlatmann: Soennieten hebben meer fatwa’s van verschillende rechtsscholen waaruit ze kunnen putten. Terwijl sji’ieten de fatwa’s van hun Marja al Taqlid moeten volgen.
Dan betreedt iemand de zaal met een zilveren staf, declameert Hora est en sluit de discussie. Het Dunglish maakt plaats voor het Nederlands van de professor, die concludeert dat sommige zaken onderbelicht blijven, maar we wetenschappelijk wel weer een stapje verder zijn. Daar moet ik hem gelijk in geven, al vind ik allemaal vrij langzaam gaan.
Op de terugweg door Hoog Catharijne zie ik maar weinig mensen bij de KFC en aanverwante tentjes. Voor de Action hangen wat jochies met Noord-Afrikaans uiterlijk, voor de gelegenheid van Ramadan gekleed in djellaba. Ik zie ineens mezelf terug als zestienjarige met een veiligheidspeld door het oor, je zoekt tenslotte een identiteit. Gearmde meisjes -zowel met als zonder hoofddoek- lachen de jongens uit.
De besnorde schoonmaker op het perron rookt gewoon zijn sigaretje, ik durf hem gelukkig niet te vragen of dat wel just is. Ik leg de vraag over examens en Ramadan wel voor een een wildvreemde man die me moslim lijkt. Hij vindt van niet. ‘Ik vast mijn leven lang al met Ramadan en heb nooit een probleem. Dus nee, als het om mij gaat, dan niet.’ En als jouw zoon de Citotoets moest doen en het verschil tussen een vmbo- en Havoadvies zit ‘m in een ontbijtje? ‘Mijn zoon is twaalf, ramadan begint pas vanaf veertien.’
Ik app wat soennitische vrienden wat zij er van vinden. Geen probleem die Ramadan, zegt de een, gewoon volhouden. Je breekt het vasten alleen als het echt nodig is, je ziek bent of op reis. Wat is echt nodig, denk ik. Je mag best het vasten breken, zegt een ander, dat beslis je voor jezelf. Zorg er alleen wel voor dat je anderen niet lastig valt met je eten wanneer zij moeten vasten.
Ach, zegt een sji’ietische vriend die ik wel lastig val -waar ben ik in ’s hemelsnaam mee bezig- met dezelfde vraag. ‘Bij mijn kinderen dit jaar geen aanstalten deel te nemen aan Ramadan. Behalve bij mijn dochter, maar haar raad ik het af. Zo jong. Ik vermoed dat ze ook wil meedoen omdat je op school dan bepaalde dingen niet hoeft te doen. Daar ben ik erg op tegen. ‘ Van hem hoor ik verder dat het Iraanse voetbalelftal ooit een fatwa kreeg waarmee ze hun Ramadan mochten verzetten, zodat ze in optima forma hun eindtoernooi konden spelen.
Ik weet niet waarom, maar moet ineens denken aan de treurige carnavalsoptocht die ik ooit gadesloeg in het bloedhete en uitgestorven Australische stadje Shepparton. ‘O, zoete lieve Gerritje’, zongen ze vanaf de kar, maar niemand keek. Er was ook een Hollandse-migrantenzoon die me vroeg of ze ook Australian spraken in het thuisland van zijn ouders. Het kan snel gaan.
Thuisgekomen ontmoet ik een tirade van de vrouw des huizes, lerares van beroep. Het gaat ook hier over examens, beoordelingen en tweede correctoren die de regels heel anders –unjust– interpreteren en de cijfers omlaag praten. Op tevee zie ik ’s avonds minister Ard van der Steur die zijn vaste gewoonte bevestigt juist geen just person te zijn, en desondanks eeuwig mag blijven zitten op zijn zetel en de rest van zijn leven op grond van wat ervaring heet door het netwerk zal schuiven. Luyendijk schreef het al: we zijn allemaal net mensen.