De muren moesten nog geverfd en de elektriciteit aangesloten, maar het is zover: de Poolse familie Dubiel verhuist van een stacaravan naar een bescheiden woning in het dorp Lage Mierde (Noord-Brabant). ‘Eindelijk zijn we aangekomen in de beschaafde wereld,’ lacht Irena Dubiel (45).
Het gezin Dubiel – naast Irena nog vader Krzysiek (51), dochter Evelina (22) en kleinzoon Kuba (3) – vestigde zich stapsgewijs in Nederland. Als eerste kwam, vier jaar geleden, Krzysiek. De heftruckchauffeur had thuis, in de Poolse textielstad Lódz, gehoord dat Nederland vanaf 1 mei 2007 z’n grenzen openstelde voor Poolse arbeidsmigranten. Nu Dubiel hier zonder speciale werkvergunning aan de slag kon, besloot hij, net als tienduizenden van zijn landgenoten, om de gok te wagen.
Die pakte goed uit. Krzysiek kwam via een Tilburgs uitzendbureau terecht bij een bedrijf in Helmond. Binnenkort heeft hij recht op een vast arbeidscontract. Zijn gezin is hem intussen gevolgd: twee jaar geleden kwam echtgenote Irena. En vorig jaar reisden ook dochter Evelina en haar zoontje Kuba vanuit Lódz naar Lage Mierde. ‘We blijven in Nederland,’ zegt de kleine Evelina stellig, terwijl zij de kinderslaapkamer van de nieuwe woning inspecteert. ‘In Polen hebben we niets om naar terug te keren.’ Per 1 maart gaat haar zoontje naar de peuterspeelzaal.
Geen zin
Naar schatting verblijven in Nederland tussen de 150.000 en 200.000 Polen. Omdat ze zich niet allemaal registreren, zijn er geen exacte cijfers. De Poolse ‘arbeidsmigranten’ zijn allang niet meer alleen laaggeschoolde arbeiders, die zwaar werk doen in de land- en glastuinbouw, de vleesverwerkende industrie of het transport – werk waar Nederlandse werklozen geen zin in hebben. Beter opgeleide Polen worden steeds vaker ingezet voor specialistisch werk, bijvoorbeeld in de ict. ‘Ook dat technisch opgeleide middenkader missen we in Nederland enorm,’ constateert Martin Mostert (53), directeur van uitzendbureau Tido Vesta in Naaldwijk. Mostert werkt al jaren met Poolse uitzendkrachten en net als zijn collega’s in de uitzendbranche weet hij één ding zeker: ‘We hebben de Polen en andere Oost-Europeanen heel hard nodig. Als de Polen nu weggaan, stort de hele zooi hier in elkaar.’
Mostert hoeft zich geen zorgen te maken: de Polen gaan niet weg. Integendeel: er komen er steeds meer. En net als de familie Dubiel besluiten die Poolse avonturiers vaker om zich blijvend in Nederland te vestigen. Het bevalt ze hier. ‘Nederlanders zijn open en goedlachs,’ zegt Irina Dubiel, die werkt als schoonmaakster. ‘Ik heb eigenlijk geen negatieve ervaringen.’
Polen beseffen dat zij hier een toekomst kunnen opbouwen. Nederland vergrijst, de arbeidsmarkt wordt krapper: volgens prognoses zal in 2040 het tekort op de arbeidsmarkt zo’n 700.000 mannen en vrouwen bedragen. Kortom: het ziet ernaar uit dat wie wil werken – en Polen hebben een ongebroken reputatie als harde werkers – de komende jaren ook kan werken.
Dit is een nieuwe ontwikkeling, het proces van de Poolse vestiging is net begonnen. ‘Het is pas sinds een jaar, anderhalf jaar gaande,’ zegt Joep van Wezel (40), directeur van Axell in Tilburg, een gespecialiseerd uitzendbureau dat bemiddelt voor zo’n zevenhonderd Poolse werknemers. Van Wezel werkt al tien jaar in deze branche, hij bemiddelt betere opgeleide Polen (‘tomatenplukkers kom je bij ons niet tegen’), hij kent de mensen en zegt: ‘Omarm de Polen, want we gaan nog veel plezier aan ze beleven.’
In Nederland verblijven zo’n tweehonderdduizend Midden- en Oost-Europeanen (‘Moe-landers’). Een overgrote meerderheid is Pool. Slechts zo’n zeventigduizend staan officieel geregistreerd. Van de ‘Moe-landers’ deden eind 2009 zo’n 1.700 een beroep op WW of bijstand. Het aandeel Oost-Europeanen dat gebruikmaakt van de Nederlandse sociale zekerheid is de laatste jaren relatief sterk toegenomen.
Het bevreemdt Van Wezel dat politici en beleidsmakers de laatste tijd zo de nadruk leggen op de negatieve effecten van de massale instroom van Oost-Europese migranten, van wie de Polen veruit de grootste groep vormen. Neem de Haagse wethouder Marnix Norder (PvdA). Die waarschuwt voor een ‘tsunami’ van Oost-Europeanen in zijn stad. De wethouder pleit ook voor de repatriëring van werkloze Oost-Europeanen die overlast veroorzaken, zoals het toenemend aantal dakloze en alcoholische zwervers. Daarmee wakkert Norder de angst aan voor de ‘MOE-landers’ (Midden- en Oost-Europeanen), vindt van Wezel: ‘Jammer vind ik dat.’
Ook dat is nieuw – die plotseling opstekende, scherpe kritiek op Polen. Het lang overheersende beeld van de hardwerkende, nooit klagende Pool, is aan het kantelen. Polen worden vaker in verband gebracht met openbare dronkenschap, verkeersongelukken, criminaliteit en overlast door overbewoning in oude wijken. ‘Wij worden gezien als de nieuwe Marokkanen,’ klagen Polen. ‘De nieuwe zondebok van de Hollanders.’
Schuren
Het komt doordat het er zo veel zijn, zegt wethouder Marnix Norder (45) in zijn werkkamer in het stadhuis. ‘In Den Haag wonen inmiddels meer Midden- en Oost-Europeanen dan Marokkanen, over wie altijd zoveel te doen is. We hebben hier te maken met het nieuwe immigratievraagstuk.’ Zijn stad kan de toestroom van Oost-Europeanen niet meer aan. ‘Het tempo en de aantallen zijn enorm. Alleen al in Den Haag verblijven 30.000 Oost-Europeanen, onder wie 20.000 Polen.’
Ze kwamen in groten getale na de toetreding tot de Europese Unie in 2004, toen de grenzen opengingen. Over de Duitse Autobahn reden de Polen naar Nederland: in wrakke busjes of met een man of vier, vijf opeengeperst in oude personenauto’s, hun hele hebben en houden in een sporttas. De meesten werden – als waren ze toeristen – opgehaald met touringcars door Nederlandse uitzendbureaus die een gat in de markt hadden ontdekt. Diezelfde bureaus huisvestten de Polen in speciaal gehuurde woningen in oude stadswijken – maar ook in oude kloosters, in boerderijschuren, stacaravans en tenten. Oud-kweker Martin Mostert en zijn Poolse partner Dominik Paluszynski van Tido Vesta overwonnen de weerstand onder de lokale bevolking en bouwden een ‘Polenhotel’ in het Westland met 131 kamers. En Frank van Gool (45), oprichter en directeur van Otto Work Force (‘Het grootste uitzendbureau in internationale arbeidsbemiddeling van Europa’), die in tien jaar tijd z’n omzet zag stijgen van 0 naar 150 miljoen euro, richtte op een oude Britse legerbasis, vlak over de grens met Duitsland, een heus ‘Polendorp’ in. Hier leven meer dan duizend Polen in voormalige militaire onderkomens en officierswoningen.
Die eerste Poolse seizoenswerkers, die werk deden dat Nederlandse werklozen beschouwden als te vies, te zwaar, te eentonig, werden gerekruteerd in de Zuid-Poolse regio Silezië. Slimme ondernemers hadden begrepen dat de Duitse minderheid hier beschikt over Duitse paspoorten. Op grond daarvan hoefden deze Silezische Polen-met-Duitse-wortels geen tewerkstellingsvergunningen aan te vragen bij het Centrum voor Werk en Inkomen. Dat bespaarde een hoop bureaucratische rompslomp.
In de folder die uitzendbureau Axell vorig jaar uitgaf naar aanleiding van het tienjarig bestaan, staat een foto van de timmerman Jozef Mainusch. Mainusch is zo’n typische vertegenwoordiger van die groep Poolse pioniers: een stevige handwerker met doorgroefd gelaat, bezig om pallets in elkaar te schroeven. ‘Die al wat oudere, wat bonkige Poolse mannen, van hen hadden we er in het begin heel veel,’ zegt Axells Joep van Wezel. ‘Tegenwoordig zijn het vaker jongeren. Ik zag laatst zelfs een jongen met dreadlocks in onze kantine.’
Jozef Mainusch, de vakman op de foto, werkt alweer tien jaar in Nederland – even lang als zijn opdrachtgever Axell bestaat. Veel Polen vergaat het zo: ze denken tijdelijk te komen en uiteindelijk blijven ze veel langer dan ze zich hadden voorgenomen.
Voor Marnix Norder is het evident: ‘De geschiedenis herhaalt zich. Wie dat niet wil zien, draagt oogkleppen.’ Kijk naar de immigratiegeschiedenis van Turken en Marokkanen in Nederland. Toen ze kwamen als gastarbeider, veertig jaar geleden, zei 90 procent van hen dat ze terug zouden gaan naar hun land van herkomst. Norder: ‘Logisch, want ze waren totaal vreemd hier. Uiteindelijk is slechts een fractie teruggekeerd.’
Zo zal het met de Polen ook gaan, daarvan is Norder zeker. ‘Zeventig procent zegt nu nog terug te willen. Maar de werkelijkheid is anders: er zitten al honderden Poolse kinderen op scholen in Den Haag. Daardoor verandert het perspectief van de ouders: hier is hun werkkring en hun sociale leven, hier trouwen ze, hun kinderen vernederlandsen. Polen wordt op den duur het land waar opa en oma wonen. Ze gaan echt niet terug.’
‘Tsunami’
Norder, wiens analyse wordt gedeeld door zijn Rotterdamse collega en partijgenoot Hamit Karakus, krijgt kritiek omdat hij zich zo alarmistisch uitdrukt: de term ‘tsunami’ gebruik je niet voor groepen mensen, tenzij je Geert Wilders heet. En Norders pleidooi voor repatriëring is juridisch moeilijk houdbaar – EU-burgers kun je niet zomaar uitzetten.
De wethouder realiseert zich dat hij een harde toon aanslaat. Maar hij doet dit bewust. ‘Ik ben echt bang dat de politiek de fouten uit het verleden herhaalt.’
Destijds werden Turkse en Marokkaanse gastarbeiders niet verplicht om de taal te leren, ze haalden hun (vaak analfabete) vrouwen en kinderen naar Nederland, ze raakten werkloos en kwamen massaal terecht in uitkeringen. Norder: ‘Dit dreigt nu weer te gebeuren met de Polen. Deze mensen verrichten vaak zware lichamelijke arbeid. Mogelijk zitten ze over tien, vijftien jaar met een kapotte rug in de Ziektewet. Als ze dan bovendien de taal niet spreken en niet zijn ingeburgerd, zijn ze onbemiddelbaar.’ In Europees verband moet daarom worden afgesproken dat wie langer dan vier of vijf jaar in een ander Europees land woont, moet inburgeren, vindt Norder. Verplicht de taal leren hoort daarbij.
Aan dit soort bezorgde geluiden ergeren veel Polen zich enorm. Zij vinden de vergelijking met de vaak ongeletterde gastarbeiders van weleer beledigend. ‘Waar zijn die verhalen over een nieuw immigrantendrama nou helemaal op gebaseerd?’ vraagt Tomasz Waraksa (37) retorisch. ‘Op die paar rotte appels onder de Polen? Een Pool houdt z’n hand niet op, hij vraagt geen subsidie voor een Pools cultureel centrum in de wijk. En de criminaliteit onder Polen is laag.’
Waraksa, een softwarespecialist uit Eindhoven, emigreerde tien jaar geleden naar Nederland omdat hij hier veel meer kon verdienen. Hij is een schoolvoorbeeld van geslaagde integratie: de Poolse ondernemer, die voor zichzelf begon na enige tijd bij een Nederlands softwarebedrijf te hebben gewerkt, spreekt vloeiend Nederlands. En toen zijn (drie) kinderen klein waren, kwam de Poolse schotelantenne er niet in.
Nederland is een leuk en rustig land en een goede plek om je kinderen groot te brengen, zegt Waraksa, maar Nederlanders staren zich blind op de etnische achtergrond van mensen. ‘Al dat gepraat over Nederlanders van Antilliaanse, Surinaamse, Turkse, Marokkaanse en nu ook Poolse afkomst. Zo word je nooit geaccepteerd als je een accent hebt of een kleurtje. Nederlanders beseffen vaak niet dat nieuwkomers zich daardoor onwelkom voelen. Was het hier maar als in de Verenigde Staten, waar je Amerikaan kunt zijn zonder dat je etnische afkomst telkens ter discussie wordt gesteld.’
Uitbuiting
Het debat over de noodzaak van integratie en taalbeheersing en culturele aanpassing en inburgering gaat voorbij aan het feit dat de meerderheid van de Poolse arbeidsmigranten hier vooralsnog tijdelijk verblijft. Moeten ook die mensen integreren? Zij hebben andere problemen, zoals de vele gevallen van uitbuiting door malafide uitzendbureaus. Vooral in de land- en glastuinbouw, waar laaggeschoolde Polen werkzaam zijn, is niet zelden sprake van wildwesttoestanden. ‘In die omstandigheden kom je helemaal niet toe aan taallessen of inburgeren,’ zegt Malgorzata Bos-Karczewska (51). De Poolse, die sinds 1980 in Nederland woont, is hoofdredacteur van polonia.nl, het webportaal van de Poolse gemeenschap in Nederland. ‘Zelfs de Poolse ambassade zegt: doe eerst eens iets aan de uitbuiting van arbeidsimmigran-ten. Dat is een veel urgenter probleem.’
Het aantal horrorverhalen over misstanden in de uitzendbranche voor Oost-Europeanen is niet te tellen. Maar het kan ook anders. Zo werken Poolse elektromonteurs graag bij het hightechbedrijf Connect Systems in Rijen. ‘Wij houden ons netjes aan de wet,’ zegt directeur Emiel Smits (51). Connect Systems biedt goed presterende Polen na 26 weken een contract aan volgens de cao. Van de zeventig personeelsleden is inmiddels 30 procent Pool. Smits is lovend over de Polen: ‘Het zijn harde werkers. En erg flexibel.’ Problemen zijn er soms met de communicatie: ‘Dan komen we erachter dat ze iets niet hebben begrepen.’ Het bedrijf organiseert daarom taallessen.
De scheve situatie dat Polen in alles afhankelijk zijn van hun uitzendbureaus – tot en met het regelen van een ziektekostenverzekering en een sofinummer – werkt uitbuiting en groepsisolement in de hand; de vele goede werkgevers niet te na gesproken. Sommige uitzendbureaus worden in de branche zelfs vergeleken met criminele organisaties. Een probleem voor controlerende instanties is dat Poolse uitzendkrachten die misstanden naar buiten brengen, een reëel risico lopen hun baan te verliezen. Dus zwijgen ze en nemen ze genoegen met een uurloon van 4 à 5 euro – waar het minimumloon volgens de cao van de Algemene Bond Uitzendondernemingen 8,64 euro moet bedragen.
Die afhankelijkheid van de werkgever is niet van deze tijd – een besef dat terrein wint. Wethouder Patrick van der Broeck (CDA) uit Venray vindt dat uitzendkrachten zelfstandiger moeten worden. ‘Het is niet gezond dat de werkgever tevens de woningverschaffer is,’ zegt hij. ‘Als werknemer voel je je dan toch teruggeworpen in de tijd. Gelukkig zien steeds meer uitzendbureaus dit in. Zij willen terug naar hun kerntaak: arbeiders leveren.’
Dat Van der Broeck Polen aanspreekt als mondige burgers, heeft een reden: hij wil ze verleiden naar zijn regio te komen. Terwijl in de Randstad een giftige mix van huisjesmelkers, koppelbazen en Oost-Europese gelukzoekers zorgt voor spanningen in oude wijken en er wordt gespeculeerd over uitzetting van Polen, moedigt Van der Broeck Oost-Europeanen aan zich massaal in Noord-Limburg te vestigen. Liever vandaag nog dan morgen.
In deze regio is sprake van vergrijzing: het aantal inwoners van 65 jaar en ouder zal in Venray, een gemeente met 43.000 inwoners, de komende vijftien jaar verdubbelen naar 11.000. Er zijn in dit gebied al 17.000 – en waarschijnlijk veel meer – Oost-Europeanen. En nóg meer Polen, liefst jong en met kinderen, zijn van harte welkom. ‘De Polen, Tsjechen, Slowaken en Roemenen zijn keihard nodig om onze gemeente leefbaar te houden,’ zegt Van der Broeck.
Net als bestuurders in een aantal West-Brabantse steden, waaronder Bergen op Zoom en Roosendaal, die onderling afspraken maakten om betere huisvesting te regelen voor Oost-Europese arbeidsmigranten, wil Van der Broeck de Polen degelijke woningen aanbieden ‘opdat ze kunnen wortelen in de gemeenschap’. Er bestaan in Venray plannen voor de bouw van starterswoningen, er zal een integratieprogramma worden opgesteld en met de dorps- en wijkraden wordt overlegd hoe de Polen welkom zullen worden geheten. In kleine aantallen van veertig, vijftig woningen moeten de nieuwkomers over de dertien dorpskernen van Venray worden verdeeld. Van der Broeck: ‘We willen ze niet net als de gastarbeiders van vroeger met z’n allen bij elkaar hebben.’ De wethouder droomt al over de positieve invloed die van de vaak jonge, katholieke Polen zal uitgaan op het kerkbezoek, het lokale verenigingsleven, de sportclub en de fanfare.
Als de plannen van Van der Broeck werkelijkheid worden, en als andere regio’s dit voorbeeld volgen, kan mogelijk een deel van de overlast in de Randstad worden opgelost door arbeidsimmigranten binnen Nederland te verplaatsen. Van der Broeck: ‘Dat moet uiteindelijk natuurlijk de markt bepalen. Maar hier is in elk geval werk zat. En ik weet van veel Polen dat zij liever in een landelijk gebied wonen dan in een drukke stad.’
In Venray dus geen geklaag over Polen als de ‘nieuwe Marokkanen’. Er is draagvlak onder de bevolking: de eerste dorpen die als pilot willen dienen, hebben zich al gemeld. In één opzicht is Van der Broeck het eens met z’n collega Norder in Den Haag. ‘Ze moeten wel de taal leren. Integratie is essentieel. Bij de Turken en Marokkanen zijn we dit destijds vergeten. Die fout moeten we niet herhalen.’
Legerbasis
Een deel van de Polen die welkom zijn als nieuwe inwoners van Venray, woont nu nog, geïsoleerd van de rest van de bevolking, vlak over de grens met Duitsland, op een oude Britse legerbasis in Laarbruch. Ze zijn hier met een man of duizend, worden met busjes van Otto Workforce uit Venray naar hun werk gebracht en ook verder wordt hun leven voor een groot deel door Otto georganiseerd.
Directeur Frank van Gool (45) constateert dat inmiddels een ander type Pool naar Nederland komt. Jonger, vrijer, zelfstandiger. ‘Twintigers, meer stelletjes en hoger opgeleid, ze spreken vaker hun talen en zijn assertiever. Ze hebben nu ook de kwaliteiten om op te klimmen binnen een bedrijf.’
Al vijf jaar spelen ze samen in een speciaal elftal van de voetbalvereniging SV Polanen in Monster. Het ‘vierde’ bestaat alleen uit Poolse spelers. Het team is een vreemde eend in de bijt, want de Polen staan overal buiten. Maar ze oogsten veel waardering. Vooral omdat ze zo goed zijn: het Poolse elftal klom in rap tempo op van de zevende klasse amateurs naar de reserve derde klasse en doet ook nu weer mee om het kampioenschap. De beste spelers zijn al gevraagd voor het eerste, maar dat willen ze niet: de Polen willen onder elkaar blijven.
Op zondagen ontmoet je deze jongeren overal in Nederland bij Poolse kerkdiensten. In de Paterskerk in Eindhoven bijvoorbeeld, waar de Heilige Mis wordt bezocht door honderden Polen. Jonge stellen laten hun pasgeboren kinderen dopen. Echte Polen zijn het: de kortgeknipte mannen in leren jack of ruim zittend pak, de vrouwen met geblondeerde lange haren en in vale jeans. Een aantal spreekt alleen Pools en zegt ‘ooit’ naar Polen te zullen terugkeren. Anderen bereiden zich voor op een toekomst in Nederland. ‘Wij blijven hier,’ zegt een hoekige jongeman, terwijl hij zijn kind teruglegt in de kinderwagen: ‘Holland is goed voor ons.’ In keurig Nederlands, zegt hij het, met Brabantse tongval. En met een grijns van oor tot oor.
Niet alleen laagopgeleide Polen
Het beeld van de Polen in Nederland wordt vooral bepaald door laaggeschoolde seizoenarbeiders, die aan de onderkant van de arbeidsmarkt zwaar en eentonig werk doen. Tomasz Waraksa (37), uit Gdansk, ergert zich aan dit cliché. Er zijn ook andere Polen, hoogopgeleid en succesvol, zoals hijzelf. Waraska, die goed Nederlands spreekt, kwam in 2001 als computerspecialist naar Nederland, werkte enkele jaren voor een Nederlands bedrijf en heeft nu een eigen softwarefirma in Eindhoven. Nederlanders zouden minder de verschillen tussen mensen moeten benadrukken, vindt hij. ‘Door zo te wijzen op ieders etnische achtergrond maken Nederlanders het nieuwkomers extra moeilijk.’