Dit stukje over de Saoedische fauna eindigt met een pluchen tijger op een rots, maar begint in een zaaltje in Najran, een ruime, ogenschijnlijk welvarende stad in het zuiden van het Arabisch schiereiland. Ooit behoorde Najran tot Jemen en was het een illustere karavaanstad.
Een karavaan bestaat uit een lang lint kamelen, zwaar beladen met handel uit het Oosten, die destijds bijzonder lucratief was. Specerijen bijvoorbeeld en kruiden. Thee, koffie, edelmetalen. En wierook, mirre, voor religieuze diensten.
Die karavaan moest destijds drieduizend kilometer overland vanuit het diepe zuiden van Arabië dwars over het schiereiland naar het noorden, richting die religieuze diensten en kapitaalkrachtige markten.
Pas sinds ongeveer zes eeuwen geleden de scheepvaart de verraderlijke moessonwinden de baas werd, verdwenen karavanen goeddeels van de Arabische horizon.
Dat lot dreigt nu ook de kameel, of eigenlijk: de dromedaris, bron van trots en lyriek, maar ook van proteïnen en ruilhandel voor bedoeïenen. Hoe groter de kudde, hoe rijker en machtiger de eigenaar. De ware bedoeïen laat zijn kamelen liefst vrij grazen in de onmetelijke Saoedische ruimte, al moet er in tijden van stammentwisten vaak wel een herder bij.
Maar er zijn geen stammentwisten meer en sinds de Saoedische Kroonprins Mohammad bin Salman (MbS) zijn Vision 2030 lanceerde om zijn land de toekomst in te gidsen zijn steeds meer gebieden off limits voor kamelen, want die grazen alles kaal. ‘Zodat de natuur van Saoedi-Arabië kan herstellen’, knikt Mohammed al Mustaneer, in voornoemd zaaltje in Najran.
Mohammed heeft ons net vergast op een uitbundig diner en geeft nu antwoord op alle vragen, zittend op de grond, naast een borrelende shisha.
Antwoord geven op prangende vragen is voor Saoedi’s niet hun eerste natuur. Doorgaans sturen ze een prangende blik terug of vragen ronduit: waarom wil je dat weten. Maar Mohammed is nieuwsgierigheid gewend, hij is archeoloog en leidt al jarenlang westerlingen rond in zijn enorme land: zo groot als Spanje, Frankrijk, Italië, Groot-Brittanië en Duitsland bij elkaar.
Kamelenhotels
Niet lang geleden heeft ook Mohammed -man met aanzien binnen de Yam, een voorname stam- bijna al zijn kamelen verkocht. ‘Als je bedoeïen bent ligt de wereld aan je voeten, maar dat is dus voorbij. Ik heb er nog twaalf. Je moet ze telkens weer opzoeken en daar is tegenwoordig geen tijd meer voor. Nee, je kunt niet bedoeïen en gids van toeristen tegelijk zijn.’
Om de Saoedische natuur een eerlijke kans te geven moeten Saoedi’s hun kamelen voortaan op eigen grond houden, maar dat is eigenlijk niet te doen. Rijke Saoedi’s kunnen hun kamelen onderbrengen in kamelenhotels waar bedoeïenenromantiek sowieso al ver te zoeken is.
Om het leed voor minder rijke bedoeïenen te verzachten subsidieert de Saoedische staat nog wel de aankoop van hooi, tot 1000 saoedische rialen, toch een slordige 250€ per jaar.
Die Saoedische hooi wordt geteeld nabij diepe waterbekkens onder de woestijn, waarboven lange sproeiinstallaties trage megarondjes draaien.
Op satellietbeelden zorgen die voor een mysterieus groenestippenveld, midden op het Arabisch schiereiland. Egyptenaren houden de cirkels draaiende, Pakistanen vervoeren de hooibalen op hun kleurrijke trucks naar rijzige Soedanezen, die de balen op strategische kruispunten verder verhandelen. Tot zover de opzichtige Saoedische arbeidsdeling.
Op andere Saoedische gewoontes ten nadele van de Saoedische natuur staan ook steeds zwaardere boetes, weet Mohammed van een neef die milieupolitie is rond hoofdstad Riyadh. ‘Bomen kappen, heel erg verboden en beboet met 600 rials (150 euro) per kg hout. Vuur stoken -Saoedi’s houden van picknicken, liefst diep de nacht in en met een kampvuurtje- zonder bescherming van de grond: 1000 rial.’ Alles om de Saoedische natuur terug op haar pootjes te helpen.
De rangers van het Lege kwartier
Natuurherstel staat ook centraal in Uruq Bani M’arid, een beschermd hoekje van ‘s werelds grootste zandzee Rub al Khali: het Lege Kwartier. We rijden vanaf highway 177 het kalkstenen plateau op en lopen een grote bruine tent binnen, hoofdkwartier van de lokale rangers.
Honderd rangers waken over ongeveer evenveel Arabische oryx, in een gebied ter grootte van Libanon. Het zijn de laatste ter wereld, legt zoöloog Hamad uit. ‘En nog honderd zandgazelles. Misschien wel tweehonderd, we hebben er vorige week nog veertig extra uitgezet.’
De Arabische oryx is een kleine, witte antilopesoort, die waarschijnlijk model heeft gestaan voor de mythische eenhoorn. De laatste wilde oryx verdween in 1972, na jarenlange jachtpartijen. De honderd die nu in het park leven komen uit broedprogamma’s.
Tien oryxen kwamen er vorige week nog bij. ‘Ze redden het niet allemaal, nee,’ zegt Hamad. Het is een enorm gebied om te bewaken en met name de gazelles dwalen wel buiten het park zonder hekken en treffen daar jagers. ‘Eergisteren nog een dode gazelle gevonden, vorige week drie. Allemaal neergeschoten’, zegt Hamad.
Ranger Abdallah neemt ons mee op een spectaculair ritje over zandduinen die je op en af moet als een zandsurfer. Bij een voederplaats zien we een gazelle gracieus hoog op de poten wegrennen. Terug bij het hoofdkwartier ligt een dood exemplaar in het zand. Voor haar was de sprong uit het broedprogramma waarschijnlijk te groot.
Dan zakt de zon achter de horizon en mogen we onderaan een zandduin kamperen. ‘Zo lang je maar buiten hun zicht blijft,’ wijst Hamad naar het oosten, waar de Prins van Najran is neergestreken met zijn winterkamp. Er staan bussen voor personeel, lange witte caravans voor hoger personeel, een serie vrachtwagens met oplegger en ettelijke tenten van het formaat circus. Generatoren zoemen. We houden ons koest.
Nu zitten we met de apen
Vierhonderd kilometer naar het zuidwesten drinken we thee met pauzerende leraren, in een dorpje nabij de grens met Jemen. Hier geen zandduinen maar rotsige bergen, tot 3000 meter hoog. Opstijgende warme lucht uit de Rode Zee botst er als mist tegenaan -soms als regen- en kleurt de omgeving groen. ‘Nee, die zijn allemaal doodgeschoten,’ zegt Mufarig, die de dorpskinderen Arabisch en religie doceert, als ik vraag naar het Arabische luipaard.
‘De luipaarden aten de schapen op. Dus die zijn doodgeschoten. Wel jammer. Nu zitten we met de apen.’ Er zijn nog maar weinig Arabische luipaarden, op het hele continent nog geen tweehonderd. Een stuk of twintig in de Jebl Akhdar, de groene bergen van Oman, en de rest op de hooglanden van Jemen. Er loopt een duur programma voor herintroductie van het Arabische luipaard in Saoedische bergen, maar dat gaat enorm traag.
Gevolg van het nagenoeg verdwijnen van het luipaard -in zijn kielzog verdwijnen gestaag ook de gewilde jachttrofeeën Arabische wolf en gestreepte hyena– is een explosie van bavianen (Papio hamadryas).
De wegen in zuidwestelijk Saoedi-Arabië kronkelen zich wulps door de bergen. In menige haarspeldbocht een bende bavianen, geduldig wachtend op de hoge trottoirbanden. Niet zelden zie je auto’s wegstuiven, een groep vechtende bavianen in een wolk van zand en voedselverpakkingen achterlatend .
Want veel meer dan van het uitsterven van natuurlijke vijanden is de apenexplosie gevolg van de liefde voor het dier, kennelijk ingebakken in de Saoedische ziel. Leefde de baviaan oorspronkelijk hoog in de bergen in kleine, schuwe groepen, deze ‘commensale’ bavianen zijn samengestelde bendes van tot wel vierhonderd brutale apen die de stad intrekken omdat ze heel snel gewend geraakt zijn voedsel te krijgen van mensen. Nu plunderen ze afvalbergen, kliko’s, vallen zelfs huizen binnen.
Zoöloog Mohammad Zafar-ul Islam onderzoekt nog hoeveel bavianen er precies zijn, maar in elk geval zijn het er te veel. ‘De bavianen zijn overal. Zelfs in het oosten, in Riyadh, waar ze helemaal niet horen. Daar zijn ze vermoedelijk geïntroduceerd door mensen. Bavianen passen zich naadloos aan de mens aan. Ze verdringen gazelles, woestijnhazen. Ze vallen wijken binnen, in grote groepen. Laatst is er nog iemand van een rots gevallen, nadat die benaderd werd door een groep bavianen.’
De oplossing is eenvoudig: niet voeren. Er staan al langer vrij hoge boetes op het voeren van bavianen, ter hoogte van 500 rials (125 euro). Maar Saoedi’s zijn gewend de armen te helpen, en daar vallen ook arme dieren onder.
Sinds men bang is voor zoönosen wordt er strenger gehandhaafd. Ook denkt men erover groepen bavianen te vangen en naar binnen een hek te verhuizen, waar de Saoedi’s de apen dan kunnen bezoeken en voeren, want kennelijk is daar behoefte aan.
Een groep Franse onderzoekers suggereerde afgelopen jaar een steviger en kostbaarder ingreep: grootschalige vasectomie voor de mannetjes en een hormoonbehandeling voor de vrouwtjes.
De groepen wilde bavianen die hoog in de bergen leven zijn niet zo’n groot probleem. In Fayfa, waar ze zo Jemenitisch zijn dat ze anders dan in de rest van Saoedi Arabië qat mogen verbouwen en kauwen, overnachten we in het hostel van mr Naji.
Er groeit koffie, papaya en mango in dit microklimaatje, dus komen er ook wel apen langs. Maar daartegen vond gastheer Naji een doeltreffend wapen. Na een tochtje door zijn weelderige tuin ligt er ineens een enorme pluche tijger op een rots. ‘Die ligt daar al vijf jaar. Nooit meer last gehad van apen.’