De vriendschap met iemand die veel armer is

"Please madam, how can I make you trust me?" Verrast keek ik naar Agaba, die smekend op zijn knieën viel. We waren op een straathoek in Fort Portal, een kleine stad in het westen van Oeganda. Fort Portal is omgeven door theeplantages en wildparken, maar veel mensen leven onder de armoedegrens. Ik had de 12-jarige Agaba net verteld dat ik hem niet meer vertrouwde en dat ik even niets meer kon betalen. Nu hij op zijn knieën zat en me zo oprecht en eerlijk aankeek, was ik verward.

Dit speelde in 1996. Ik was 21, een idealistische student die later ‘iets goeds wilde doen’, maar nu wilde ik op avontuur in Oost-Afrika. Ik ging er reizen, vrijwilligerswerk doen (schooltje bouwen) en nam me voor er één iemand te ontmoeten die ik langdurig zou steunen. Dat leek me beter dan eventuele verzoeken om geld, waarvoor ik door anderen die ‘er al geweest waren’ was gewaarschuwd, steeds af te weren of dan weer wel en dan weer niet te honoreren.

Die persoon werd Agaba Tadeo. Vlak nadat ik geland was, reisde ik naar Fort Portal. Terwijl ik met andere reizigers op de veranda van een eethuisje zat te eten, dook het hoofd van Agaba op, net boven het vloeroppervlak. Een enorme grijns. Hij vroeg of hij onze was kon doen. Ik mocht hem meteen. Hij had charme en levenslust. Iemand die zich niet anders voordoet dan hij is en daardoor meteen vertrouwd aanvoelt. En ik had was.

Een dag later kwam hij die schoon afleveren. Ik had de avond ervoor in mijn tentje liggen nadenken. Als hij dat wilde, zou ik hém steunen. Toen ik hem dat plan vertelde, keek hij me ernstig aan en knikte. We togen meteen naar de markt, want hij had nieuwe schoenen nodig, zei hij, en dat zag ik. Ik bleef uit het zicht terwijl hij over de prijs onderhandelde. Hij nodigde me uit bij zijn familie. In een volgestouwde matatu (busje) reden we Fort Portal uit. Mijn schok van afschuw toen er een rat over de rugleuning liep, leidde bij hem tot een aanstekelijke lachbui. We stapten midden op een onverharde rode aardeweg uit, doken een klein paadje in, namen allemaal afslagen naar andere paadjes en liepen zo minstens een uur door struikgewas en bos.

We kwamen op een open vlakte met huizen en erven. Daar woonde hij met zijn ouders, twee broers en een zusje. Ze verbouwden bonen en bakbananen en hadden kippen, geiten en enkele koeien. Ik ging met iedereen op de foto en at mee. Bonen, tomaat en alleen op míjn bord: een gebakken ei.

De dagen erna troffen Agaba en ik elkaar regelmatig. Ik betaalde alles wat we deden. Al snel vroeg hij om meer. Zijn vader bleek ziek en moest behandeld worden. Het bedrag dat hij noemde, legde ik op tafel. Vervolgens zei Agaba dat hij zich vergist had. Zijn vader moest naar een specialistischer, duurder ziekenhuis. Ik begon me te ergeren en werd achterdochtig. Ik had nog negen weken in Oost-Afrika voor de boeg waarvoor ik een jaar had gespaard, maar zo ging het veel te hard. Dat begreep hij toch wel? Nadat ik dat allemaal tegen hem had gezegd, viel hij op zijn knieën.

De volgende dag reisde ik volgens plan verder, weg van Agaba en enigszins opgelucht.

Schaamte

Terug in Nederland bleef ik hem zoals beloofd een tijd steunen met zijn schoolgeld. We hadden sporadisch contact via brieven. Ik stuurde geld naar het postkantoor van Fort Portal, waar hij het moest ophalen. Als student zat ik altijd krap. Op een gegeven moment, ik denk na een jaar of twee, kon ik het financieel en ook gevoelsmatig niet meer opbrengen. Agaba voelde inmiddels ver weg, ik werd opgeslokt door allerlei zaken hier. Ik weet niet meer hoe ik het hem liet weten, ik denk via een brief. Het contact verwaterde.

Wel dacht ik nog regelmatig aan hem. Ik hoopte dat hij goed terecht was gekomen. Vast wel, met zijn charme en talent.

En er gebeurde iets waardoor ik hem ineens beter begreep. Toen ik ging scheiden, moest ik veel voor mijn nieuwe huis aanschaffen. Van rijke vrienden kreeg ik de wasmachine van hun tweede huis, dat ze in de verkoop deden. Ik betrapte mezelf erop dat ik dacht: goh, zou je me niet met wat meer willen steunen? Je kan het zo makkelijk missen en ik kan het zo goed gebruiken. Een gedachte waarvoor ik me schaamde, en die ik nooit uitsprak.

Ik voelde me schuldig. Stel dat ik hem was blijven steunen en hij zijn school had kunnen afmaken?

Ondertussen was ik begonnen als journalist. Ik specialiseerde me in ontwikkelingssamenwerking, buitenlandbeleid, mensenrechten en culturele verschillen. Daar leerde ik veel van. Bijvoorbeeld over hoe hardnekkig armoede is. Hoe structurele factoren in de samenleving, zoals ongelijkheid in kansen en mogelijkheden, het lastig maken om armoede definitief te ontstijgen. Maar ook hoe het je brein beïnvloedt, waardoor je steeds kortetermijnkeuzes maakt omdat je de lange termijn niet kunt overzien.

De wanhoop nabij

In 2011 kreeg ik op Facebook een bericht van Agaba. „De tranen stromen over mijn wangen”, zei hij. „Zo blij ben ik dat ik je gevonden heb.” Ik was ook enthousiast. Ik was de bijzondere klik en de leuke herinnering niet vergeten.

Zijn leven was dramatisch verlopen, vertelde hij. Zijn vader, die boer was, had zich aangesloten bij ‘The Cult’, een sektarische beweging in Oeganda die een apocalyps verwachtte. Toen die uitbleef, werden alle zevenhonderd leden in maart 2000 door de leiders levend verbrand terwijl ze opgesloten zaten in een kerk. Agaba’s moeder vertrok met haar vier kinderen uit het dorp omdat zij de zorg voor het land en de dieren alleen niet kon bolwerken. Ze trokken in bij familie in Mubende, een plaats tussen hoofdstad Kampala en Fort Portal. Agaba’s broer verbraste al het geld. Agaba zelf trouwde en kreeg twee kinderen, maar zijn huwelijk strandde. Toen we weer contact kregen, was hij de wanhoop nabij. Hij had een zoon en een dochter maar hij kon niet voor hen zorgen. Hij leefde – inmiddels in Kampala – van klusje naar klusje. Hij had geen woning en sliep vaak op het postkantoor.

Ik voelde me schuldig. Stel dat ik hem was blijven steunen en hij zijn school had kunnen afmaken? Maar al snel begonnen ook weer Agaba’s vragen om geld, en toenemende irritatie mijnerzijds. Hoe goed ik ook begreep hoe deplorabel zijn situatie was. Misschien omdat er nooit een einde aan kwam. Ik maakte geld over voor het halen van zijn rijbewijs om taxichauffeur te worden. Het leek me een concreet en haalbaar idee. Het rijbewijs lukte, maar de baan bleef uit. Zo waren er steeds halfslachtige pogingen om ‘eruit’ te komen. Hij wilde naar Duitsland, naar Nederland en naar Saoedi-Arabië. Weg uit Oeganda.

Steeds vaker dacht ik erover om het contact te beëindigen. Ik had genoeg aan mijn hoofd en kon zijn ellende er vaak niet bij hebben.

Dat veranderde toen we elkaar na twintig jaar voor het eerst weer zagen. In 2016 bezocht ik Oeganda voor een reportage over wat slachtoffers van het Verzetsleger van de Heer, de moordlustige sekte van Joseph Kony. Ik had een druk schema en zou om 8.30 uur uit Kampala vertrekken naar het noorden, waar Kony had huisgehouden. Agaba was toen al uren te voet onderweg om mij even te kunnen zien. Toen hij daar in mijn kamer stond, starend naar mijn koffer met alle spullen: laptop, opnameapparaat, opladers enzovoort, voelde ik me ongemakkelijk. Alle irritatie viel weg en ik schaamde me ervoor. Hij was erg klein en mager voor een volwassen man. Maar ook heel zachtaardig en vriendelijk.

Het was pijnlijk dat die lieve, talentvolle jongen die ik destijds in Fort Portal ontmoette, nu was uitgegroeid tot deze vriendelijke, maar ook vaak radeloze man. Ik had veel mensen zoals hij ontmoet. Mensen met talent, levenslust, enthousiasme en kracht, die in een uitzichtloze situatie zaten. Zoals de jongen in Soweto die prachtig zong, maar voor zijn moeder moest zorgen. Twee heel geestige tienermoeders, ook in Soweto. De charismatische Egyptische jongen, een geboren leider, in het vluchtelingenkamp van Calais. Ik had steeds gehoopt dat deze mensen wel boven zouden komen drijven. Dat het hun zou lukken hun situatie te ontstijgen. Maar Agaba drukte me nu met mijn neus op het persistente en ontwrichtende van armoede.

Eenmaal thuis werden mijn berichten vriendelijker, ik ergerde me minder aan zijn vragen om geld. En hij vroeg het ook nauwelijks meer. Doordat hij minder vroeg, voelde ik meer ruimte. Ik stelde spontaan voor zijn dochter te steunen, nadat ik aan een vriend had gevraagd of die mee wilde doen. Het samen doen voelt minder zwaar. Ik kan zo niet alleen de kosten maar ook de verantwoordelijkheid delen. De vriend, wat zakelijker dan ik, zei meteen: „Oké, maar dan doen we het tot het eind van haar middelbare school. Dan houden we dat ook vol en dat zeggen we dan ook duidelijk.” Bovendien denk ik dat ik me ermee verzoend heb dat Agaba een onderdeel van mijn leven is, en mijn weerstand tegen wat daar ook lastig aan is, heb opgegeven.

Flinke uitdagingen

De klik is er, ook al werd die soms overschaduwd door gedoe om geld. Hij noemt me steeds ‘sister’. In het begin vond ik dat wat ongemakkelijk, maar eigenlijk voel ik me wel een beetje zijn zus. Wat ook helpt, is dat ik inzie dat ik zijn situatie niet wezenlijk kan veranderen. Hoewel de economie van Oeganda voor de coronacrisis sterk groeide (6,3 procent in 2019 volgens de Afrikaanse Ontwikkelingsbank), leeft ruim 20 procent van de bevolking onder de armoedegrens. Daaraan dragen veel historische, maatschappelijke en zelfs mondiale factoren bij en omdat Agaba nauwelijks geschoold is, zijn z’n kansen op structurele verbetering waarschijnlijk klein. Wat ik wel kan doen, is zijn situatie af en toe verlichten.

Het contact is gelijkwaardiger geworden. Misschien heeft Agaba op zijn beurt ook beseft dat ik weliswaar meer geld heb dan hij, maar dat ook mijn leven soms flinke uitdagingen heeft. Toen ik in een burn-out belandde, begreep hij er niks van. Moe? Moe? Na enkele vergeefse pogingen om het uit te leggen zei hij: „What’s wrong, really?” Toen ik vervolgens de baan kwijtraakte die ik naast mijn freelancewerk had, was hij bezorgd: hoe ga je het overleven met je kinderen? Gelukkig hebben we sociale voorzieningen. Ik gaf hem met Kerst geld om met een feestmaal vanuit Kampala naar zijn familie in Mubende te reizen.

Toen we allebei in lockdown zaten, leken onze zorgen soms een beetje meer op elkaar. We hadden allebei geldstress en zorgen over onze dierbaren. Hij woont in een sloppenwijk in Kampala waar iedereen nu honger heeft en ik in een wijk in Nieuwegein waar niemand honger had, maar wel een tijd onzekerheid heerste.

Toen ik nog vijftig euro had voor de rest van de week, appte hij dat hij nog een avocado had en twee komkommers. Van de opbrengst van dit artikel heeft hij dan ook alvast een voorschot gekregen.

Dit artikel verscheen eerder in NRC

Mijn gekozen waardering € -

Janneke Juffermans schrijft over Afrika, mensenrechten en buitenlandbeleid. En soms over iets heel anders.