Door Eldin Hadzovic en Zvezdana Vukojevic
“De verpleegster zei dat ze dood geboren was. De navelstreng zat om haar hals, waardoor ze is gestikt. Ik was ontroostbaar, maar zo zwak dat ik niet eens kon rouwen. Ik ben buiten bewustzijn geraakt,” vertelt Hava Muhic. Even later kwamen er twee Nederlandse soldaten binnen met een kartonnen doos. “Ze namen de baby mee en zeiden dat ze haar zouden begraven. Ik kreeg haar niet eens te zien.”
Een half uur nadat Muhic, dan 24, is bevallen van een doodgeboren meisje, wordt ze door Dutchbatters van hun basis gestuurd. Bloedend wordt ze op een vrachtauto gezet en naar veilig gebied gebracht. Het is 11 juli 1995. De enclave Srebrenica wordt ingenomen door Bosnisch-Servische troepen onder leiding van generaal Ratko Mladic. De vrouwen worden met behulp van Dutchbatters van de mannen gescheiden. Naar schatting achtduizend moslimmannen worden vermoord en in massagraven gegooid. Om ontdekking te voorkomen van deze oorlogsmisdaad – die door het Joegoslavië tribunaal en het Internationaal Strafhof wordt bestempeld als genocide – graven de Serviërs de lichamen later op om ze verspreid door heel Bosnië in secundaire en tertaire graven te leggen.
Ook Dutchbat graaft een massagraf. Want Muhics dochtertje is niet de enige die op de Nederlandse basis in Potocari bij Srebrenica ligt begraven, zegt oud- Dutchbatter Dave Maat (nu 35). Maat heeft aan zijn ervaringen in Srebrenica het posttraumatisch stresssyndroom overgehouden en spande bij zijn pogingen om de schade op Defensie te verhalen een zogeheten WOB-procedure aan (Wet Openbaarheid van Bestuur). Als ‘bijvangst’ kreeg hij mutatierapporten en een feitenrelaas in handen, waarin acht anonieme militairen vertellen dat er op de basis in Potocari mensen in een massagraf zijn begraven.
Als Maat in 2009 van zijn oud-collega Adje Anakotta hoort dat mensen in Bosnië op zoek zijn naar informatie over het graf, stelt hij direct al zijn documenten tot hun beschikking. Uit de stukken blijkt dat er vijf tot negen volwassenen op de basis zijn begraven. Officieel wordt melding gemaakt van één baby, maar er zijn aanwijzingen dat het er in werkelijkheid twee of zelfs drie zijn.
Het massagraf is destijds afgezet met roodwit lint en gemarkeerd met een houten bord, waarop met een zwarte viltstift de namen van de doden stonden geschreven. Maar de locatie van het graf staat niet in de stukken, en ook een overzicht van alle overledenen ontbreekt. Een van de lichamen is geïdentificeerd als Behara Delilovic, een 70-jarige vrouw. Verder zouden er twee mannen van 70 en 75 jaar liggen, een 20-jarige vrouw, en een jongetje dat werd geboren en overleed op 13 juli 1995. Een pijnlijk detail uit het mutatierapport: terwijl de massamoord rond Srebrenica in volle gang is, maakt een militair melding van het verlies van 300 Duitse mark.
Dit artikel lees je gratis. Als het bevalt kun je onderaan een kleine bijdrage doen, zodat ik dit soort artikelen kan blijven schrijven
Om te achterhalen waar het graf precies ligt, dient Maat opnieuw een WOB verzoek in. Defensie laat hem een jaar wachten op een afwijzing. “Als het vermoeden bestaat dat er ergens veteranen liggen uit de Tweede Wereldoorlog, wordt alles uit de kast gehaald om ze te vinden,” zegt Maat. “Nu het om vermiste Bosniërs gaat die door ons zijn begraven, gebeurt er helemaal niets. Sterker nog: er raken steeds documenten zoek. Er worden allerlei zetten gedaan waarvan ik denk: als ik zoiets zou doen, was ik al honderd keer ontslagen, maar hooggeplaatste mensen bij Defensie komen ermee weg. Daar staan geen sancties op. Het doet me denken aan de verdwenen fotorolletjes uit Srebrenica. Ik heb er geen goed gevoel over.”
Januari 1995
Dave Maat is negentien als hij met ongeveer zeshonderd Nederlandse militairen onder de vlag van de Verenigde Naties de ‘veilige zone’ Srebrenica gaat beveiligen. “We gingen naar Bosnië om mensen te helpen. Niet om te vechten. Dat vond ik een mooi idee. Maar we zaten samen met de bevolking op de Titanic. Het enige dat we konden doen, was schuiven met het meubilair.”
Ook boordschutter Joeri Eggink (22) arriveert vol goede moed in Bosnië. In de maagdelijke sneeuw zitten mensen in kapotgeschoten huizen zonder voorgevel of zonder dak. Ze scharrelen rond op zoek naar eten en stookhout om zichzelf warm te houden. Al de eerste week wordt Eggink beschoten. “Door wie wist je niet. Maar de kogels sloegen precies een meter van je af in de grond. Dat is gewoon pesten.” Amper twee weken later heeft Eggink zijn conclusie getrokken. “Je kunt niets voor die mensen doen. En dit gaan we nooit redden.”
Adje Anakotta (24) droomt ervan om bij de luchtmobiele brigade te komen, maar wordt uitgezonden als gewondenverzorger. Zijn vader, een trotse KNIL-militair, maakt zich zorgen. “Dat je als VN-militair op een humanitaire missie tussen twee strijdende partijen in zat, maakte hem angstig. Hij dacht dat je weinig kon uitrichten als het conflict losbarstte. Mijn vader kreeg gelijk.”
Srebrenica is in april 1993 door de VN tot veilig gebied verklaard. De enclave in Bosnië-Herzegovina – dat zich een jaar eerder heeft losgemaakt uit de republiek Joegoslavië en daarna het toneel is geworden van elkaar bevechtende etnische groepen – wordt bevolkt door ruim 50.000 Bosnische moslims, die op de vlucht zijn voor het oorlogsgeweld. De Nederlandse blauwhelmen moeten een Servische aanval op de enclave zien af te wenden. Ze zijn zeer licht bewapend en doen weinig meer dan patrouilles lopen. Observeren en rapporteren is het devies. Verder moet Dutchbat ervoor zorgen dat er geen Serviërs de enclave binnenkomen en er geen moslims uitgaan. Eggink: “We moesten de moslims ontwapenen. In de winter ging dat nog wel, want toen lag de oorlog praktisch stil. In het voorjaar voerden de Serviërs de druk weer op en was het ontwapenen van moslims geen haalbare kaart meer.”
Als begin 1992 de oorlog uitbreekt, is Hava Muhic 21 jaar. Ze woont vlak bij Srebrenica met haar tweejarige zoontje Aldin en haar man Hajrudin, die meubelmaker is. Als het geweld losbarst, vlucht het gezin de bossen in. Daar leven ze een maand of zes in een provisorisch onderkomen, maar als het te koud wordt, gaan ze terug naar Srebrenica, dat in het voorjaar door de VN tot ‘veilige zone’ wordt verklaard voor Bosnische moslims. “De meeste mensen uit de omliggende dorpen waren Servisch, en we werden van elkaar gescheiden.”
De leefomstandigheden verslechteren snel. Er is geen voedsel, water of elektriciteit, en geleidelijk aan komen steeds meer moslims naar Srebrenica. Muhic vlucht naar een schoolgebouw in de stad, waar ze met haar zoontje, haar man, zijn broer en hun vader één kamer deelt. ’s Nachts trekken de mannen Servisch gebied in, soms wel twintig kilometer diep, om aardappelen te stelen. “Het was natuurlijk niet de bedoeling, maar eind 1994 raakte ik zwanger,” zegt Muhic. “We gingen ervan uit dat de oorlog snel voorbij zou zijn. En we werden toch beschermd door VN-troepen? Dat dachten we toen tenminste.”
Voorjaar 1995
Begin maart nemen de spanningen in het gebied toe. De Serviërs weren de Dutchbatters uit hun gebied en laten voedseltransporten maar mondjesmaat door. De moslims beginnen de Dutchbatters te treiteren, volgens Eggink. “Ze probeerden de Serviërs op allerlei manieren te provoceren, zodat wij moesten ingrijpen. Zoals Karremans al zei: ‘No good guys, no bad guys.’ Ze deden niet voor elkaar onder.”
Sommige Dutchbatters gedragen zich trouwens ook niet allemaal even voorbeeldig. Om geen last te hebben van bedelende kinderen, maken ze T-shirts met ‘nema bonbon’ erop, ‘geen snoepjes’, en ze kalken teksten op de muren van de basis als ‘No teeth? A mustache? Smell like shit? Bosnian girl!’ Maar op de observatieposten kwamen ’s nachts wél Bosnische meisjes. Voor een paar sigaretten lieten ze hun borsten zien of voor tien Duitse marken kreeg je een wip op de plee. Dit terwijl betaalde seks met de lokale bevolking is verboden.
Een jongeman die zijn overleden vader in zijn armen naar huis draagt, wordt om onduidelijke redenen door Nederlandse blauwhelmen bij de poort bespuugd, vertelt Adje Anakotta. Hij staat zelf op een dag op wacht vlak bij de plek waar Dutchbat het huisvuil dumpt. Vier kinderen zoeken naar iets bruikbaars. Het is verboden om zich op VN-terrein te bevinden, en bovendien bevinden de kinderen zich midden in het schootsveld van de Serviërs. Anakotta waarschuwt de kinderen herhaaldelijk. Ze luisteren niet. Plotseling loopt Anakotta’s sergeant op de kinderen af, trekt ineens een Glock 9 millimeter, laadt hem door en richt op de kinderen. “Hij begon keihard te schreeuwen en zwaaide met die Glock in het rond. Die kindertjes raakten helemaal in paniek,” vertelt Anakotta. “Vooral een meisje met blonde krulletjes; haar blik kan ik me goed herinneren.
“Ik riep: ‘Sergeant! Wat bent u aan het doen? Dit mogen wij niet doen!’ ‘Hou je mond dicht! Ik weet wat ik doe!’ Hij bleef maar schelden. De kinderen liepen huilend weg. Later zag ik dat hij míjn Glock had gebruikt om die kinderen mee te bedreigen.”
Op een dag gaat Hava Muhic met haar man mee aardappels stelen. Ze lopen de hele nacht. “Plotseling hoorde ik schoten. Ik denk niet dat de Serviërs ons hadden gezien, maar ik was doodsbang. Daarna ben ik niet meer meegegaan.” Op een gegeven moment blokkeren de Serviërs de voedseltransporten helemaal. “Er was geen eten, geen groente, geen fruit, geen vitaminen en geen medicijnen. Niets wat ik nodig had tijdens mijn zwangerschap. Als ik geluk had, at ik één maaltijd per dag, een soort puree die we van graan maakten. Dat was eigenlijk veevoer.”
10 juli 1995
Om vijf uur ’s ochtends wordt Dave Maat gewekt door een collega. “De pleuris is uitgebroken! De Serviërs schieten met luchtdoelgeschut!” Luchtdoelgeschut wordt normaliter gebruikt om vliegtuigen uit de lucht te halen, maar nu schieten de Serviërs ermee op de stellingen van de Bosnische moslims. Als later de zon opkomt, is het plotseling angstvallig stil. Dan komt het bericht dat de Nederlandse observatiepost Foxtrot is gevallen, en dat er met zwaar geschut zoals Howitzers op de enclave en de vluchtelingen wordt gevuurd. Vanaf dat moment raakt Maat elk besef van tijd kwijt; hij weet niet meer of alles nu één, twee of vijf dagen duurde. “Ik heb nog nooit zoveel adrenaline in mijn lichaam gehad. Ik dacht dat mijn laatste uur geslagen had.”
Boordschutter Joeri Eggink zit datzelfde moment in een pantservoertuig in Srebrenica. Slechts vijftig man moet met zes pantservoertuigen de duizenden oprukkende Serviërs zien tegen zien te houden. “Zelfmoord,” zegt Eggink. “Een maand eerder sloeg mijn mitrailleur al eens vast. We hadden niet alleen veel te weinig materieel, het was ook nog eens troep.” In de loop van de dag verzamelt zich een grote groep zeer agressieve, bewapende moslimstrijders op het marktplein, volgens Eggink. “Ze dreigden ons kapot te schieten als we ons terugtrokken. Ze wilden dat we samen met hen tegen de Serviërs gingen vechten.”
De hoogzwangere Muhic staat ook op het marktplein. “We konden niet in Srebrenica blijven vanwege de oprukkende Serviërs. Mensen raakten in paniek, en ik kon elk moment gaan bevallen.” Als de avond valt, trekken de strijders weg. Rond een uur of twee ’s nachts krijgt Muhic weeën. “De stad was al omsingeld en het Servische leger kwam snel dichterbij. Ik was verdwaald; ik had mijn zoontje van drie bij me, maar niets van de spullen die ik nodig had voor de baby.”
De vluchtelingen gaan massaal op weg naar de Dutchbatbasis in Potocari, in de hoop op bescherming. Ook Muhic en haar man. Het is de laatste keer dat ze hem ziet. “Ik herinner het me nog goed: de appels in boomgaarden waren nog groen en zuur, maar er was niets anders te eten. Mijn man plukte er een paar en gaf ze aan mij. ‘Pas goed op jezelf en ons kind,’ zei hij. Ik wist niet dat dit de laatste woorden waren die ik ooit van hem zou horen.”
Net als zoveel mannen probeert Muhic’ echtgenoot, samen met zijn twee broers en hun vader, door de Servische blokkade te breken en via het bos te ontkomen. Tevergeefs. “Ik heb bericht gekregen dat ze een gedeelte van zijn skelet hebben gevonden – ongeveer eenderde – maar hij is nog niet begraven. Ik wil wachten tot zijn skelet compleet is.” De resten van zijn vader en een broer zijn gevonden, geïdentificeerd en begraven; die van de andere broer van haar man zijn nog altijd zoek.
Die nacht wordt Srebrenica gebombardeerd door de Serviërs. Eggink en zijn collega’s wachten onder pantser de ochtend af. Van een huis naast een van de tanks blijkt niets meer over. De stad Srebrenica is praktisch verlaten.
Ineens ziet Eggink duizenden Serviërs te voet de bergen afkomen: “Het leek wel een vloedgolf.”
Eggink ziet ook een man van een jaar of zeventig met een oud jachtgeweer voor zijn huis staan. “Hij weigerde zijn huis te verlaten. Hij ging vechten, wilde onder geen bedwing met ons meekomen naar onze basis. We reden verder en de Serviërs zaten vlak achter ons. Ik hoorde twee schoten en iemand gillen. Dan weet je: die oude man leeft niet meer.”
Diezelfde nacht gaat Eggink voor het eerst helpen in een fabriekshal op het Dutchbatterrein, waar volgens hem duizenden ontredderde en soms gewonde, stinkende mensen een veilig heenkomen hebben gezocht. “Een gaat er dood van uitputting, anderen willen niet meer leven, en iedereen was verschrikkelijk bang voor wat de Serviërs zouden gaan doen.” Eggink blijft maar water uitdelen. Vooral aan de ouderen, maar hij ziet dat jongere mensen het water van hen afpakken. Een vrouw pakt hem vast. “Ze duwde me een baby in de armen. Mijn ‘moslims’ was niet zo goed, maar ik kon uit haar gebaren opmaken dat ze niet wilde dat haar baby in deze wereld zou opgroeien.”
Er wordt een dokter bij gehaald, die zegt dat het kind niet meer leeft. Verdwaasd loopt Eggink met een dode baby in zijn armen door de hal. Iemand wijst hem welke kant hij op moet. “Maar omdat ik de baby vasthield, kreeg ik een zware deur waar ik doorheen moest niet open. Een collega moest me helpen.”
Eenmaal buiten ziet Eggink een ‘gigantisch gat’. Volgens een briefwisseling tussen Dutchbatters die HP/De Tijd heeft mogen inzien, had het gat een lengte van 25 meter. “Het was met een bulldozer gegraven. Ik ben 1 meter 80, maar ik kon er makkelijk in staan. Het was tussen de twee en drie meter diep. Er lagen al een paar lijken in.” Eggink staat aan de rand van het graf en wil de baby niet een paar meter naar beneden laten vallen. Hij kruipt voorzichtig het graf in, zoekt een hoekje om de baby te begraven. “Wat er daarna is gebeurd, weet ik niet meer. Ik was de weg kwijt.”
11 juli 1995
Dutchbat laat geen vluchtelingen toe op de basis, maar de hoogzwangere Muhic probeert al te lang haar kind binnen te houden en kan de barenspijn niet langer verdragen. “Breng me ergens heen, maakt me niet uit waar. Ik hou het niet meer uit,” zegt ze in het donker tegen haar schoonmoeder en haar nicht, die haar ondersteunen terwijl ze haar naar de hoofdpoort van de basis brengen. “De soldaten hielden ons tegen. Ik verstond geen woord van wat ze zeiden, maar we begrepen wel dat we niet naar binnen mochten. Ik gebaarde dat ik op het punt stond te bevallen, en ik liet mijn dikke
buik zien. Toen mocht ik toch naar binnen, zonder mijn nicht en mijn schoonmoeder. Zonder hulp moest ik lopend de ziekenboeg zien te bereiken. Uiteindelijk kon ik geen stap meer verzetten en hebben ze me er in een rolstoel naartoe gebracht, waar twee zusters klaarstonden.”
Intussen komen de Serviërs van alle kanten de enclave Srebrenica in. “We waren compleet omsingeld,” vertelt Eggink. Nadat hij een paar uur op wacht heeft gestaan, gaat Eggink terug naar het kamp in Potocari. “Daar dromden 40.000 moslims op een weg tegen elkaar aan, ze wilden naar voren. Ze waren in paniek, schreeuwden en huilden. Je hebt het vast wel op tv gezien; veel lawaai en heisa, geen enkele structuur. Op dat moment kwamen de Serviërs aan met bussen en honden. Zij gingen de mensenmassa wel even in bedwang houden. Die honden waren geen lieverdjes. Mensen die vooraan stonden, werden gebeten of gelijk geslagen en teruggeschopt als ze door de linie dreigden te breken. Een oud vrouwtje of een kind, dat maakte de Serviërs niets uit.”
Eggink assisteert bij de vorming van een VN-linie om de mensen in het gareel te houden en te zorgen dat het er ‘humaan’ aan toe gaat. “Toen wisten we al dat er bussen zouden komen en dat wij hen gingen afvoeren. Maar de moslims wilden allemaal tegelijkertijd weg. Dringen, duwen, oude mensen vertrappen… om maar als eerste in de bus te zitten.”
De Serviërs halen intussen alle mannen in de weerbare leeftijd uit de menigte. Ze moeten hun paspoorten en andere papieren afgeven. Eggink vraagt aan de Serviërs wat daarvan de bedoeling is. Het antwoord klinkt hem op dat moment plausibel in de oren. “We proberen de oorlogsmisdadigers eruit te pikken. Er zijn Servische gezinnen uitgemoord door moslims uit de enclave, en de daders worden berecht. De rest wordt vrijgelaten en mag naar hun familie toe.”
Zit wat in, denkt Eggink. “Er waren ons inderdaad verhalen bekend van moslims uit de enclave die Serviërs hadden vermoord. Het leek me redelijk dat die terecht zouden staan.”
Ook bij het scheiden van de overige mannen en de vrouwen houden Dutchbatters toezicht. Dat scheiden maakte volgens het Joegoslaviëtribunaal deel uit van de voorbereidingshandelen voor genocide, waaraan Dutchbat dus in feite heeft meegewerkt. Eggink: “Dat deden we alleen om het nog een beetje menselijk te houden. Noem het naïviteit. Op dat geloofde ik wat de Serviërs mij vertelden.”
De Serviërs slaan de mensen letterlijk en figuurlijk de bussen in met stokken en geweerkolven, vertelt Eggink. “Later hoorden we dat de bussen met vrouwen halverwege werden tegengehouden en dat sommige vrouwen door Serviërs werden verkracht.” Als alle bussen vol zitten, worden er vrachtwagens ingezet om de vluchtelingen af te voeren.
De baby die Hava Muhic ter wereld heeft gebracht is dood en wordt door twee Dutchbatters afgevoerd in een kartonnen doos. Ze zeggen dat ze de baby gaan begraven. “Een half uur na mijn bevalling hebben ze me weggestuurd. Ik was zwak, ik bloedde nog, ik wist niet waar mijn zoontje was en ik had zojuist mijn dochtertje verloren.” Muhic heeft hulp nodig. Een buurvrouw, die samen met haar twee dochters op de basis was, belooft haar bij te staan. “Ze zeiden me dat ik in de vrachtwagen moest stappen. Die zou ons naar veilig gebied brengen.’
Muhic, haar familie en de buurvrouw worden in bussen en vrachtwagens naar veilig gebied gebracht, behalve haar schoonvader, die samen met alle andere mannen van de vrouwen is gescheiden en werd vermoord. Op dat moment weet ze niet wat er met haar zoontje Aldin is gebeurd, die ze heeft achtergelaten bij haar schoonvader, zijn grootvader dus. Later hoort ze dat Aldin van zijn afgevoerde en vermoorde grootvader is gescheiden en in een bus met vrouwen naar vrij gebied is gestuurd.
Na de vrachtwagenrit ziet Hava Muhic haar nicht terug. ‘Zonder haar zou ik het niet hebben gered.’ Haar nicht Tina Tomasevic is in shock als ze Muhic van de vrachtwagen ziet komen: “Als ze een dier was geweest, hadden ze haar vast beter behandeld. Om meteen na haar bevalling in een vrachtwagen te worden gedeporteerd… Ze was geestelijk en lichamelijk kapot; ze zat onder het bloed en vruchtwater.”
Muhic’ vader heeft geluk. De Serviërs laten een paar bussen met mannen door, om zo de andere moslimmannen ertoe te bewegen zich over te geven. ‘Mijn vader arriveerde in Tuzla en heeft mijn zoontje weten te vinden. Maar op dat moment wist ik dit niet en dacht ik dat ik iedereen kwijt was.’ Ik zal nooit het moment vergeten dat ik mijn vader terugzag. Hij vroeg meteen: ‘Waar is je buik? Waar is je kind?’ Voor ik instortte, kon ik nog net antwoorden: ‘Ik weet het niet. Ik ben alles kwijt.’ ”
16 juli 1995
Met een stel kameraden rijdt Dave Maat vanaf een observatiepost in de omgeving terug naar Potocari waar Dutchbat III zich gereedmaakt voor de terugreis. Wanneer de viertonner plotseling van links naar rechts slingert, wordt hem duidelijk wat er zich in Srebrenica heeft afgespeeld: ‘Er lag een lijk midden op de weg. En ik zag nog meer mensen liggen. Tientallen. Donkerrode bloedvlekken op het wegdek en een ongelooflijke stank. Die geur vergeet ik van mijn leven nooit meer. Mijn sergeant zag een dode, half bedekte vrouw.”
Verder leek het alsof er een vuilniswagen was leeggekiept. Overal lagen kledingstukken, tassen, persoonlijke bezittingen en zelfs een ijskast. Hij schraapt zijn keel: “Die sfeer… Ik kan het niet uitleggen. Alsof je in een film zit en je niet echt meemaakt wat je ziet. Alle jongens in de viertonner keken elkaar strak in de ogen aan. We zeiden niets, maar wisten allemaal: dit is foute boel.”
Op een gegeven moment besluit hij niet meer uit het raam te kijken. ‘Als je vanuit het noorden de enclave uit wilde breken, moest je de weg van Nova Kasaba naar Bratunac oversteken. Daar zagen we om de tien meter Serviërs in cordon op de vluchtende mensen wachten om ze later neer te kunnen maaien. Bij een Servisch checkpoint werden onze wapens afgepakt en naar een huisje gebracht. Vanuit dat huisje hoorden we schoten. Toen wist ik dat er iets verschrikkelijks aan de gang was.’
Voor het eerst is de enclave helemaal leeg. ‘Alle mensen waren weg, afgevoerd. Het was een spookstad. Ik voelde me enorm in de steek gelaten. We zijn gewoon genaaid.’ Eenmaal terug op de compound hoort Maat horrorverhalen van zijn makkers. Sommigen hebben vrachtwagens vol met lijken gezien. Armen en benen staken er her en der uit. Er waren mensen achter het witte huis geëxecuteerd. Maat maakt foto’s van de bergen kleding en paspoorten die daar liggen. Uit de eerste hand hoort hij hoe mensen zichzelf in de hal met messen en scharen verwonden om maar niet van de compound af te hoeven. Een man zou in totale paniek twee baby’s aan een van zijn collega’s hebben willen geven. Deze weigert hen meermaals aan te pakken. Vervolgens elleboogt de man een van de baby’s, laat de tweede op de grond vallen, stormt weg en hangt zichzelf midden in de hal op. Ook zou een van deze baby’s het hebben overleefd.
Slordig toegedekt
Maat hoort dan voor het eerst over een door Dutchbat gegraven massagraf. Het gegeven op zich verbaast hem dan niet: ‘Uit hygiënisch oogpunt was het belangrijk om die mensen te begraven. Koelen was geen optie, want we hadden niet eens genoeg diesel om onze eigen omgekomen collega Raviv van Renssen te koelen.’
Diverse bronnen melden dat het graf, dat in het volle zicht van de vluchtelingen lag, waarschijnlijk is verplaatst om paniek te voorkomen. Uit de rapporten blijkt dat het massagraf slordig was afgedekt: er stak een arm uit. Een oud-collega weet Maat te vertellen dat er foto’s zijn gemaakt toen een aantal mensen gehuld in lakens op een graafmachine lag om te worden begraven. Een Amsterdammer maakte foto’s. Iemand zei: ‘Dat doe je toch niet man?!’ Hij zei: ‘Wij hebben dat toch niet gedaan? Niets om je zorgen over te maken. Dit bewijst juist dat wij hier niets mee te maken hebben gehad. Er zijn geen sporen van schotwonden.’
Op 17 juli stellen de Bosnische Serviërs een verklaring op waarin staat dat de veiligheid van de bewoners van Srebrenica wordt gewaarborgd. Ook staat er: ‘Tijdens de evacuatie waren er geen incidenten (…) De Servische kant handelde volgens het Verdrag van Genève en het internationaal oorlogsrecht, voor zover de konvooien daadwerkelijk door VN-troepen werden begeleid.’ De handtekening van Dutchbat majoor Franken staat er ook op. Maar ICTY rechters noemen dit document tijdens de rechtszaak tegen Miroslav Deronjic echter een knap staaltje revisionisme, waarbij de inhoud niet correspondeert met wat er werkelijk gebeurde rondom Srebrenica op de zeventiende juli. Volgens hen werd dit opgetekend om de internationale gemeenschap te misleiden. De evacuatie van de bewoners was niet vrijwillig.
Hierna hangen de Dutchbatters nog een week of wat rond in afwachting voor ze op 21 juli teruggaan naar Zagreb. ‘We waren kapot, doodmoe en verslagen’, zegt Maat. We hadden onze collega, Raviv van Renssen verloren. Er waren duizenden mensen afgevoerd en we wisten dat er zich achter de bergen een vreselijk tafereel had afgespeeld. Dat valt met geen pen te omschrijven. Jaren later ben ik er nog mee bezig om het een plek te geven. ‘k Denk niet dat je dit kan uitleggen. Pas als je het zelf hebt meegemaakt, begrijp je het.’
2009
Veertien jaar na de val van de enclave ontmoeten Dutchbatters en nabestaanden van de ongeveer achtduizend door de Bosnische Serviërs vermoorde mannen elkaar voor het eerst. Bij het herdenkingscentrum in Potocari is een ontmoeting georganiseerd. De slachtoffersorganisatie Moeders van Srebrenica wil antwoorden. Ze hebben foto’s van de vermiste mannen op hun borst gespeld. Anakotta zegt die dag de haat in hun stemmen te hebben gehoord: ‘Hun stemmen waren heel laag. Ze gooiden alles eruit wat hen al die jaren dwars zat: ‘Waarom hebben jullie met Mladic gedronken en gedanst? Waarom hebben jullie een onderscheiding gekregen?’ We konden onmogelijk antwoord op al hun vragen geven. ‘We zijn hier om naar jullie te luisteren’ zei ik daarom maar.”
Eenmaal buiten wordt Anakotta aangeklampt door een vrouw: ‘Waar ligt mijn baby?’ wil ze weten. Anakotta weet niet waar ze het over heeft en roept een tolk erbij. ‘Ze vertelde dat haar overleden baby door één van ons was meegenomen. Dat we niet bang hoefden te zijn, want haar kindje was al overleden. Ze wilde alleen maar weten waar ze was begraven.’ Anakotta, die dan zelf vader is van twee dochters, is erg aangedaan door haar verhaal. Hij belooft haar als hij weer terug is in Nederland uit te zoeken wat er met haar baby is gebeurd.
Samen met Dave Maat gaat hij op onderzoek uit. Maat, inmiddels student, slaat weer aan het wobben. Ditmaal wil hij koste wat kost de coördinaten van het massagraf van het Ministerie van Defensie in handen zien te krijgen, zodat de overledenen een fatsoenlijke laatste rustplaats kunnen krijgen.
2011
Inmiddels heeft Maat de Amsterdamse militair, die een foto van het graf maakte, weten op te sporen. De foto wil hij nog niet vrijgegeven. Ook vond hij de bestuurder van de bulldozer waarmee het graf is gemaakt, maar deze reageert niet op zijn berichten. Maat vindt het frappant dat de marechaussee alleen maar natuurlijke doden heeft geconstateerd: ‘Iemand die zichzelf ophangt, sterft geen natuurlijke dood.’
Mesud Mustafic is de voorzitter van de genocide slachtoffers vereniging Drina Golf van Srebrenica en betrokken geweest bij het zoeken naar het graf in Bosnië. Hij vraagt zich af of alle mensen in het graf officieel zijn doodverklaard door een arts: ‘Zoals het er nu naar uitziet, deden de Dutchbatters dat zelf en dan begroeven ze de mensen.’ Hoe het kan dat het massagraf onvindbaar heeft, heeft Mustafic wel een theorie over. De mogelijkheid bestaat dat de resten van deze mensen door overijverige, heropgravende Serviërs in een secundair graf zijn beland dat zij groeven voor andere slachtoffers.
Een andere prangende vraag is waarom de informatie over het noodgraf niet meteen in 1995 aan de Bosnische autoriteiten is doorgegeven of later toen er men onderzoek deed naar de val van de enclave. Er waren immers mutatierapporten, debriefingsrapporten, een feitenrelaas en het NIOD rapport waarin melding wordt gemaakt van dit massagraf, dat Defensie een ‘noodgraf’ noemt.
Maat: ‘Als Defensie die informatie tijdig en direct in 1995 had doorgegeven, dan werden wij niet met die vraag geconfronteerd. Nu zijn wij weer de gebeten hond, terwijl wij destijds keurig melding hebben gemaakt van het begraven van mensen.’ Een woordvoerder van het ministerie van Defensie zegt hierover: ‘Aan wie hadden wij die informatie dan moeten doorgeven? Het was oorlog.’ Defensie gaat voorbij aan het feit dat men tijdens de oorlog ook gewoon in contact stond met de lokale Bosnische autoriteiten, ook al vormden die één van de strijdende partijen.
Na twee jaar vruchteloos procederen om informatie werkt Maat afgelopen zomer mee aan een uitzending van Nieuwsuur. Daarop zegt de minister van Defensie, Hans Hillen zijn volledige medewerking toe. ’Twee weken later kreeg ik de coördinaten en foto’s van het graf.’ Op de aangegeven plek ligt echter niets. Dat Maat pas na twee jaar procederen en het inschakelen van de pers de coördinaten van het massagraf heeft gekregen, noemt de woordvoerder van Defensie ‘een droevig misverstand’: ‘Wij wisten niet dat mijnheer Maat enkel op zoek was naar die locatie. Hij diende allerlei WOB-verzoeken in en begon juridische procedures. En als je eenmaal in een juridische procedure zit, dan moet je die weg volledig bewandelen.’
Het ministerie zegt verder in goed overleg met Maat te zijn over deze kwestie, maar dat ze verder niets meer voor hem kunnen betekenen: ‘Wat hij wil, willen wij ook, namelijk het graf lokaliseren. Alles wat wij hebben kunnen doen, hebben we gedaan. We hebben onze archieven doorspit en de mogelijke locatie doorgegeven. Na de val van de enclave zijn veel graven geruimd door de Bosnische Serviërs. Of dat met dit graf ook is gebeurd, is speculeren. Feit is dat op oorspronkelijke locatie nu niets meer ligt.’
Na de uitzending van Nieuwsuur meldt een militair zich bij Maat. Die zegt dat het graf zich op een andere locatie bevindt, achter de basis bij een silo, een afgelegen plek die veel minder in het zicht ligt. Met een collega heeft hij de opdracht gekregen om drie of vier groene, houten kruizen te maken. Het delven van het graf (6 meter lang en 2.60 breed) en het begraven van de mensen werd door een meerdere gedaan. De betrokken militair was daar niet bij. Ook het toedekken van het graf heeft hij niet gezien. Als hij de kruizen plaatst, is het graf al dicht. Wanneer hij op een later tijdstip langsloopt, zijn de kruizen verdwenen.
Nedzad Handzic, lid van de genocide-slachtoffersvereniging Drina Golf van Srebrenica doorzocht samen met Dutchbatters vergeefs diverse mogelijke locaties, die door hen werden aangewezen. ‘We zochten in de cirkel van ongeveer 600 meter van de aangewezen plek, maar er werd niets gevonden, behalve het plastic lint dat waarschijnlijk is gebruikt om het graf af te zetten.’
Niet alleen het Nederlandse ministerie van Defensie heeft een steekje laten vallen, vindt Handzic, ook de Bosnische instelling die is belast met het opsporen van vermiste personen, de International Commission of Missing Persons (ICMP) laat het erbij zitten. ‘De ICMP heeft al sinds juni 2009 informatie over dit graf, maar niemand schijnt moeite te doen om het te vinden.’
Nu de voormalige Dutchbattolk Hasan Nuhanovic eerder dit jaar voor het gerechtshof in Den Haag heeft weten te bewijzen dat de Nederlandse Staat verantwoordelijk is voor de dood van zijn familieleden, is Handzic en een aantal andere slachtoffers vastbesloten om ook tegen de Staat te procederen.
Persoonlijk worstelt Maat elke dag nog met de gewetensvraag of ze nu wel of niet de mensen in de enclave hadden moeten beschermen. Op de dag dat het NIOD rapport uitkomt, stapt Maat op generaal Van Baal af in de kazerne en vraagt hem op de man af: “Moesten we nou wel of niet de mensen beschermen?’ Van Baal zei: ‘Nee dit was niet onze taak. We moesten waarnemen’ Dat vond ik bizar, omdat mij vantevoren was meegedeeld dat het beschermen van de mensen wel onze taak was. Een paar weken terug sprak ik generaal Evers, commandant van Dutchbat 2 en stelde hem dezelfde vraag. Hij zei: ‘Ja, dat was wel onze taak.’ Ik wilde die kwestie helder krijgen.’ Dus doet hij nog een WOB-verzoek om het operatiebevel in de handen te krijgen. Hij wil zwart op wit zien wat daarin staat. Deze is weer eens ontraceerbaar. Maat wil weten wanneer bij defensie de omslag van ‘bescherming van de bevolking’ in slechts ‘waarneming’ is veranderd, want daar weet hij niets van. Defensie weigert deze operatiebevelen te openbaren, omdat ze onder VN-gezag vallen.
Maar na een uitspraak van de Raad van State krijgt Dave Maat het door hem gezochte OP ORDER no.1 binnen. Er staat klip en klaar: ‘Provide protection and care of the people. ‘Hoe had ik die mensen moeten beschermen met die 100 patronen die ik kreeg en een kapot raketsysteem? Jaren later krijg je een medaille, maar waarvoor eigenlijk? Ze hebben ons een onmogelijke opdracht gegeven.’
Nu zoekt hij nog een order gedateerd 17 februari 1995 dat een wijziging betrof op het operatiebevel. ‘Ik vraag mij af of daarin misschien onze opdracht was veranderd, dat we de mensen in de enclave niet meer moesten beschermen.’ Deze order is volgens defensie niet traceerbaar: ‘Dat lijkt mij zeer onwaarschijnlijk.’
Dutchbattolk Hasan Nuhanovic, overleefde de genocide en zag dit Oporder no.1 ook in. Het valt hem op dat in de paragraaf F10 staat dat ‘alle eenheden de basis in Potocari moeten verdedigen’: ‘Dit is het totaal tegenovergestelde van wat Dutchbat deed, tenzij ze dit opvatten als een order om de basis tegen de vluchtelingen te beschermen. En ik maak geen grap als ik zeg dat het me niet zou verbazen als zij ditzelfde argument in de rechtszaal zullen gebruiken.’
Nuhanovic stelde met succes de Nederlandse staat aansprakelijk voor de dood van zijn drie familieleden die van de basis werden afgestuurd en door de Serviërs werden vermoord. Hij mocht wel blijven gezien hij in het bezit was van een VN-pasje. Hoewel Dutchbat een VN-vredesmacht was, voerde de Nederlandse regering effectief de controle uit over de troepen, zo oordeelde de rechter. En Nuhanovic blijft bij zijn standpunt: ‘Leden van Dutchbat waren wel degelijk op de hoogte van de massamoord die om hen heen gaande was.’
Hava Muhic weet al die jaren niets van de juridische strijd van Nuhanovic tegen Nederland. Ze verhuist naar het buitenland en krijgt slechts mondjesmaat informatie over het graf als ze in Bosnië op bezoek is. “Nu heb ik het gevoel dat ik de mogelijkheid van een rechtszaak moet overwegen, want ik heb het recht te weten waar de beenderen van mijn kind zijn. Mijn kind, dat van me werd weggenomen voor ik zelfs de kans kreeg haar te zien.”
Na de oorlog is Muhic naar Frankrijk gegaan. “Zoals zo veel mensen destijds deden. Ik kreeg een visum voor Slovenië en vroeg een kennis me tegen betaling naar Frankrijk te rijden.” Daar kregen haar zoon en zij asiel; inmiddels hebben ze de Franse nationaliteit.
Ze werkt als kamermeisje in een hotel en woont in een bescheiden sociale huurwoning. “Het appartement is niet groot, maar groot genoeg voor mij. Het ergste is dat ik alleen ben. Mijn zoon studeert en woont in een andere stad. Hij komt zoveel mogelijk op bezoek, en ik heb veel vrienden die me helpen het leven wat draaglijker te maken. Toch voel ik me vaak eenzaam. Vooral toen ik bij de psychiater liep en medicijnen slikte. Vreemd genoeg denk ik de laatste twee jaar meer aan mijn verloren kind dan daarvoor. Er was een vrouw die een half uur na mij beviel van een gezonde dochter. Zij is nu zestien. Soms droom ik dat mijn dochter leeft en volwassen is. Dan word ik wakker en huil ik.”
(Dit verhaal werd eerder in HP/DE Tijd gepubliceerd)
EEN JAAR LATER
Ondertussen hadden we oud-Dutchbatter Adje Anakotta in contact gebracht met Jean-René Ruez, die als onderzoeker voor het ICTY in 1995 alle massagraven in kaart heeft gebracht. Ruez verstrekt de Dutchbatters een satellietfoto die hijzelf ook gebruikte om de massagraven te kunnen vinden. Vanuit de lucht was de omgewoelde aarde van de vers gedolven graven duidelijk te zien.
Collega Eldin Hadzovic belt in juli 2012: ‘Ze hebben het Dutchbat-massagraf gelokaliseerd. Binnen een paar dagen gaan ze het graf openmaken.’ Samen besluiten we de exhumatie bij te wonen.
Dave Maat (35) , Adje Anakotta (39) en oud-infanterist Alex Hagenaars (35) keerden namelijk in april 2012 samen met IKV Pax Christi naar Srebrenica terug om daar hun bij elkaar gezochte informatie, luchtfoto’s, verklaringen en foto’s aan Amor Masovic te presenteren. Masovic is de directeur van het Bosnische instituut voor vermiste personen (ICMP), die de taak heeft om vermisten die nog in talloze massagraven verspreid over Bosnië liggen te exhumeren en te identificeren.
Maat is dan voor het eerst na 17 jaar weer terug in Srebrenica: ‘Er zaten weer ramen en daken op de huizen. Dat gaf me een goed gevoel.’ Ook het feit dat Masovic en de Bosnische autoriteiten het werk van het drietal wel serieus neemt, sterkt hen in het idee goed bezig te zijn: ‘Jammer dat ons ministerie van defensie pas medewerking verleende aan ons onderzoek nadat we op Nieuwsuur kwamen. Alsof ze het menselijke aspect van de kwestie vergeten. Met opzet passief blijven tot het laatst aan toe.’
Zeventien jaar lang ligt het graf namelijk verborgen, recht onder de neuzen van de onderzoekers, in de voormalige batterijfabriek, die als Dutchbat-basis diende.
Op 26 juli 2012 wordt het graf eindelijk gevonden, terwijl de secretaris generaal van de VN, Ban Ki-moon een bezoek brengt aan Srebrenica om zijn medeleven te betuigen aan de meer dan 6.500 slachtoffers van het bloedbad van juli 1995 die inmiddels zijn begraven in het Potocari Memorial Center. ‘Ik sta hier met verdriet. We delen de pijn’, zo spreekt de VN-secretaris-generaal, terwijl de leden van het ICMP op niet minder dan 100 meter afstand onderzoek doen naar het Dutchbat massagraf. ‘Terwijl ik hier sta en kijk naar de eindeloze rijen graven en namen: Amir, Fikret, Hamdija en achtduizend anderen, zou ik willen zeggen dat Srebrenica niet alleen heilige grond is voor de families van de slachtoffers, maar ook voor landen van de VN.’
Een week na de ontdekking van menselijke resten, beginnen onderzoekers, samen met leden van de Internationale Commissie voor Vermiste Personen (ICMP) ’s ochtends met het verwijderen van de aarde, laag voor laag. Op een braakliggend veld van de voormalige Dutchbatbasis in Potocari, Bosnië is vanaf ‘s ochtends vroeg een team van forensische experts, archeologen en werklui met een graafmachine, schoppen, pikhouwelen en piepkleine schepjes en borsteltjes in een gigantische kuil van twaalf bij 3 drieënhalf meter breed en twee meter diep in de weer.
Directeur Masovic schroomt niet om mee te graven. Het is Ramadan en de mannen eten en drinken niet. Op enig moment wordt Masovic bevangen door de hitte, maar na wat water over zijn hoofd te plenzen, slaat hij weer driftig aan het graven.
De vondst van het massagraf wordt in Bosnische en Nederlandse media opgepikt. In Nederland vooral dankzij een ronkend persbericht van de vredesorganisatie IKV Pax Christi die al jaren in Bosnië actief is en samen met Kamp Westerbork terugkeerreizen naar Bosnië voor oud-Dutchbatters en hun partners organiseert. Uit het persbericht: ‘In Srebrenica is vandaag een graf gevonden op het terrein waar in 1995 voor de VN Nederlandse militairen gelegerd waren. Dit mede dankzij onderzoek van IKV Pax Christi in samenwerking met drie Dutchbatters.’ Dat er in het persbericht zeer de nadruk wordt gelegd op het aandeel van IKV Pax Christi in de zaak, schiet Adje Anakotta in het verkeerde keelgat. Pas in de één na laatste alinea wordt de drijvende kracht Dave Maat met naam genoemd. De overige twee speurende ex-militairen Adje Anakotta en Alex Hagenaars niet. Dit terwijl Anakotta diegene was die de hele kwestie over het massagraf aanslingerde en Hagenaars het laatste puzzelstukje leverde met de foto van het graf waarin het lichaam van de jonge vrouw in dekens gewikkeld ligt.
Een van de forensische onderzoekers trekt ’s middags in de volle zon plotseling een plastic blauw handschoentje aan en trekt een stug stuk donkerblauwe stof tevoorschijn. Bingo. De graafmachine wordt erbij gehaald. Laagje voor laagje wordt de aarde eraf geschraapt tot het niveau van de stoffelijke resten is bereikt. De aarde is donkerder, vochtiger en stinkt. ‘Ruik je dat? De geur van de dood. Die geur achtervolgt me mijn hele leven’, zegt een lokale verslaggeefster die de oorlog in Bosnië meemaakte. ‘Zo roken de lijken die op straat lagen en door varkens werden aangevreten ook.’
Dijbeen
Andere fotografen en cameramannen kijken er niet van op. Dit is het zoveelste ontdekte massagraf dat ze verslaan. Zodra er een bot in een witte plastic zak wordt gestopt, mompelen ze bijna eensgezind: ‘Dijbeen. Ellepijp.’ Wanneer er een schedel uit de aarde tevoorschijn komt, is iedereen even stil.
Behalve een Canadese antropologiestudente: ‘Heb je dorst? Ik heb Orangina.’
Soms met bruut geweld, soms met een bijna ontroerende tederheid wordt er in de droge aarde urenlang gespit en geborsteld. ‘Ovde. Beba.’
Dit versta ik. ‘Hier. Baby.’ Zojuist zijn de stoffelijke resten van een baby ontdekt. Bijzonder, want meestal blijft er van pasgeborenen weinig over. ‘Meestal zijn ze als het ware gesmolten’, aldus Amor Masovic. Zou het de baby van Hava Muhic kunnen zijn? ‘Ik heb meer dan drieënhalfduizend massagraven en massamoordlocaties gezien, maar ik zal nooit wennen aan het opgraven van kinderlichamen’, zegt Masovic. ‘Het is je werk, maar we hebben net een pasgeboren baby opgraven, zonder twijfel is dit het jongste slachtoffer van de genocide in Srebrenica. Dat is zwaar.’
De aanwezige pers aanschouwt met ernstige gezichten het kleine bundeltje gewikkeld in plastic.
Even later komt er een groep toeristen op teenslippers en hotpants een kijkje nemen. Het zijn jonge Australiërs die een groepsreis door het voormalige Joegoslavië maken. Ze bezochten eerst het herdenkingscentrum: ‘Onze reisleider hoorde dat er een massagraf werd geopend en zei dat het okay was dat we een kijkje namen. Wij hebben op school nooit over deze tragedie gehoord. Het is zeer indrukwekkend.’ De woorden klinken hol en opgedreund. Met hun mobieltjes maken ze foto’s. Een bonkige lokale agent van de Republika Srska (De Servische entiteit in Bosnië) wordt zenuwachtig van alle toeschouwers bij het massagraf, dat uiteindelijk een plaats delict is: ‘Wie zijn al deze mensen? Ik weet niet wie van de pers is en wie niet.’ Zijn hand rust hij consequent op zijn dienstwapen.
‘Tot nu toe hebben we de stoffelijke resten van vijf lichamen gevonden’, vertelt Amor Masovic. ‘Twee oudere mannen, een oudere vrouw, een meisje van twintig jaar en een pasgeboren baby.’
Cruciaal voor het vinden van het graf blijkt de foto van Dutchbatter infanterist Alex Hagenaars (35), die had meegeholpen de mensen te begraven. Ook Hagenaars zelf staat op de foto, zij het middels zijn schaduw. ‘We moeten het IKV bedanken voor deze informatie. Ik wou dat ik hetzelfde kon zeggen van de Nederlandse overheid, die nooit enige inzet heeft getoond om de exacte locatie van deze begraafplaats te onthullen. Dutchbatters deden hun werk professioneel, want het graf was goed gegraven en gemarkeerd. Het graf werd later verborgen en ongemarkeerd, maar dat is niet de schuld van soldaten.’ Masovic voegt toe dat tijdens de opgraving geen documenten zijn gevonden, hoewel de soldaten hem vertelden dat alle doden werden begraven met hun identiteitspapieren erbij.
Uit de rapporten blijkt dat het massagraf slordig was afgedekt: er stak een arm uit. Iemand weet Maat te vertellen dat er foto’s zijn gemaakt van een lichaam gehuld in lakens voordat ze werd begraven. Een Amsterdammer maakte foto’s. Maat: “Iemand zei: ‘Dat doe je toch niet, man?!’ Hij zei: ‘Wij hebben dat toch niet gedaan? Niets om je zorgen over te maken. Dit bewijst juist dat wij hier niets mee te maken hebben gehad. Er zijn geen sporen van schotwonden.’
Maar uit voorlopig forensisch onderzoek ter plaatse blijkt dat tenminste één persoon mogelijk geen natuurlijke dood is gestorven. Een schedel heeft een stevige fractuur. Dit staat overigens nergens in de documenten van de Dutchbat vermeld. Aangenomen wordt dat resten van de oudere vrouw die van Behara Dzelilovic zijn. Zij is een natuurlijke dood gestorven. De identiteit van de andere drie is nog niet achterhaald. De stoffelijke resten worden overgebracht naar het herdenkingscentrum in Tuzla, waar zij zullen worden onderworpen aan dna-analyse. De Internationale Commissie voor Vermiste Personen zal zich bezighouden met het identificatieproces.
De pasgeboren baby die werd gevonden zou mogelijk van Hava Muhic kunnen zijn. ‘De baby werd begraven in een plastic zak waardoor de overblijfselen verrassend goed bewaard zijn gebleven. We hebben een 7-8 centimeter lang dijbeen van het skelet gevonden, dat zal genoeg zijn om er DNA uit te halen voor de analyse. De rest van de het stoffelijk overschot zal volgend jaar worden begraven in het Potocari Memorial’, aldus Amor Masovic.
De vermoedelijke moeder van de baby, Hava Muhic die nu in Frankrijk woont, heeft via de Bosnische media vernomen dat het Dutchbatmassagraf,waar mogelijk haar doodgeboren dochtertje in ligt, is gevonden.
Ze weet dat er vandaag zal worden gegraven en ze belt collega Eldin Hadzovic voor meer informatie. Wanneer hij haar naam op zijn telefoondisplay ziet, durft hij bijna niet op te nemen. Hij staat aan de rand van het massagraf waar mogelijk net haar kindje is uitgehaald. Hoe zeg je zoiets?
Hij neemt op: ‘Is het waar? Is er een baby gevonden?’
Het enige dat hij kan bevestigen, is dat er inderdaad een baby is gevonden. Pas na uitgebreid DNA-onderzoek zal blijken of het haar doodgeboren dochtertje betreft. Dit zal zo’n vier tot zes weken in beslag nemen.
Aan de andere kant van de lijn is Muhic ontroostbaar. Twee weken eerder, op 11 juli 2012 werd haar man Hajrudin na 17 jaar begraven in Potocari, Hij werd naast zijn vader en zijn twee broers gelegd, die ook werden vermoord in juli 1995.
Het enige dat zij nu wil is een waardige begrafenis voor haar meisje: ‘Ik heb er een slecht gevoel bij, moet ik zeggen. Ook al voel ik dat het nu eindelijk voorbij is. Maar ik moet nog steeds wacht op de resultaten van de DNA test. Mijn baby zou nu een 17-jarig meisje zijn en ze is dood, omdat de Nederlandse militairen niet de zorg verleende aan mijn baby en mij die we nodig hadden, terwijl het Servische leger buiten een massale slachtpartij aanrichtte. En niemand heeft contact met me opgenomen. Al was het alleen maar om te vragen hoe ik me voel.’
Per sms houden we ook Dave Maat op de hoogte. Hij is er ondersteboven van dat de mensen zijn gevonden: ‘Prachtig nieuws!’
Anakotta hoort minister van Defensie Hans Hillen op de radio zeggen dat hij blij is voor de militairen en nabestaanden dat het graf is gevonden en mede op basis van de informatie die zij verstrekten. Hij schiet uit zijn slof: ‘Het is niet netjes dat het ministerie dit succes naar zich toe trekt. Dat klopt niet. Defensie heeft ons jarenlang tegengewerkt en hun informatie bleek niet juist.’
Desondanks is Adje Anakotta heel erg blij: ‘Nu kan ik het een plek geven. Dit is van God gegeven. Nu kunnen de lichamen eindelijk terug naar hun nabestaanden. Hier zijn we jaren mee bezig geweest. En met ‘we’ heb ik het over de jongens, de Dutchbatters.’ De kracht bij het vinden van het graf lag bij Dutchbat, niet bij het IKV of Defensie, zegt hij. Dutchbatters zitten vanwege dit graf al jaren in de ellende, zij niet. ‘Wat willen ze nou? Tuurlijk heeft IKV ons ondersteund en de reizen betaald, maar door ons speurwerk is deze zaak tot een goed einde gebracht. Mijn leven is kapot door Srebrenica. Dat was mijn offer. Vanaf nu kunnen wij Dutchbatters zeggen; we hebben weer onze nek uitgestoken.’
Een paar maanden later blijkt uit DNA-onderzoek dat de baby inderdaad de dochter van Hava Muhic is.
Op 11 juli 2013 begraaft zij haar dochtertje samen met 408 anderen die het afgelopen jaar zijn gevonden en geïdentificeerd. Op een simpele houten markering bij het kleine groene kistje staat Pasgeborene Muhic (vader Hajrudin). Met één datum voor de geboorte- en sterfdag:11 juli 1995. Voor de gelegenheid draagt Hava Muhic een roze hoofddoek.
In 2014 laat Muhic een grafsteen plaatsen met daarop ook de voornaam die ze haar meisje graag had willen geven: Fatima.
(Dit verhaal werd eerder in Nieuwe Revu gepubliceerd)