Doodgaan in de Hongerwinter

Geruchten, daar waren er veel van tijdens de laatste maanden van de oorlog, nu precies zeventig jaar geleden. Geruchten waren er ook over de doden. Zo zouden er honderden lijken ingevroren zijn en zouden er in de Zuiderkerk in Amsterdam duizenden doden liggen in afwachting van een begrafenis.

Allemaal niet waar. Wel waar was dat de eerste maanden van 1945 met name Amsterdam werd geconfronteerd met een sterke stijging van het aantal sterfgevallen. Van 1 januari tot de bevrijding op 5 mei 1945 overleden er mede ten gevolge van honger en kou ruim achtduizend mensen. Dat waren er zo'n vijfduizend meer dan in dezelfde periode van een normaal jaar als 1938.

Tegelijkertijd werden de middelen om de overledenen een laatste rustplaats te bieden schaarser. Er was amper brandstof voor de lijkauto's, geen hout voor de doodskisten, en doodgravers waren ernstig verzwakt of weggevoerd.

De doden stapelden zich op voor de deur van de begrafenisondernemer. Het gevolg was dat de officiële wettelijke termijn van vijf dagen waarbinnen een dode moest worden begraven, steeds vaker werd overschreden. Het was zelfs zo erg dat ze midden in de hongerwinter regelmatig vier, vijf, zes weken of soms nog langer moesten wachten voor ze op hun laatste rustplaats terechtkwamen. Ook niet bevorderlijk voor de toch al penibele volksgezondheid.

Tramconducteurs

Om aan deze wantoestanden een eind te maken, richtte Amsterdam op 5 februari het Gemeentelijk Bureau voor Lijkbezorging (GBVL) op. Het bureau kreeg als taak doden die niet door particuliere begrafenisondernemers konden worden begraven snel en efficiënt ter aarde te bestellen.

Onder de bezielende leiding van Constant Feltkamp, in het normale leven architect bij Publieke Werken, ging het GBVL aan de slag. Het overige personeel werd eveneens gerekruteerd uit gemeentelijke diensten. Zo werden er tramconducteurs, ambtenaren van de afdeling Bevolkingsregister en van de afdeling Wasch- Bad- en Zweminrichtingen ingeschakeld. Bij elkaar was het een club van honderd man.

Ondanks de beperkte mogelijkheden ging het GBVL voortvarend te werk. Al in de tweede week van het bestaan van het bureau werden er 61 overledenen naar hun laatste rustplaats gedragen door het GBVL en nog geen maand nadat de dienst was begonnen, werd het 'hoogtepunt' bereikt, toen er in de week van 5 tot 11 maart, 399 lijken ter aarde werden besteld.

Bakfietsen

Een van de grootste problemen was het vervoer van de lijken. Aangezien brandstof op de bon was, geschiedde het transport voornamelijk met paard en wagen. Particuliere begrafenisondernemers schroomden overigens niet bakfietsen, sleeën of zelfs fietsen in te zetten.

Vanzelfsprekend was het ondoenlijk elke dode apart te vervoeren. Daarom werden er zogenaamde 'verzamelvrachten' georganiseerd. Per lijkauto werden drie of vier doden tegelijk afgevoerd naar de begraafplaats. Maar ook met postwagens en vrachtauto's werden de overledenen naar de dodenakkers getransporteerd; soms in een keer wel twintig of dertig.

Ook hout voor doodskisten was nauwelijks te krijgen. In eerste instantie werden de stoffelijke resten per brancard vervoerd. Dat was echter geen prettig gezicht en daarom werd besloten te werken met zogenaamde wisselkisten. Het bijzondere van deze kisten was dat ze een bodem hadden die kon worden weggeklapt. De dode werd er in gelegd voor vervoer naar de begraafplaats, waar boven het vers gedolven graf de bodem werd weggeklapt zodat het lijk eruit viel. Op die manier kon de kist opnieuw worden gebruikt.

Karton

Hoe penibel de situatie was, bleek ook wel uit het feit dat pas op 21 juni de eerste permanente doodskisten gereed waren. Dat waren overigens noodkisten van karton met een raamwerk van beuken of eiken latten. Bij het minste of geringste vielen deze kisten uit elkaar. Als ze nat werden bijvoorbeeld, of als er iets te wild mee werd omgesprongen.

Een ander probleem voor het bureau was het vinden van een plek waar de doden die niet direct konden worden begraven, zolang 'opgeslagen' konden worden. Woonde de overledene binnen een straal van drie kilometer van een begraafplaats dan ging hij of zij er rechtstreeks heen. De anderen werden eerst naar de Zuiderkerk gebracht, om daarna naar diverse begraafplaatsen in en om Amsterdam te worden vervoerd. Door de zakelijke manier van begraven achtte het bureau het niet gewenst dat er familie bij de begrafenis aanwezig was. Het afscheid moest plaatsvinden op het moment dat de dode van huis werd opgehaald.

Op het hoogtepunt van de hongerwinter lagen er in de Zuiderkerk 135 lijken tegelijk opgebaard, en dus niet duizenden zoals de geruchten wilden. Speciaal voor deze activiteiten werd in de kerk een boiler geïnstalleerd om brancards en wisselkisten te ontsmetten. Het personeel werd uitgerust met rubberen handschoenen.

Distributiekaart

Waarom de Zuiderkerk werd uitgekozen is niet helemaal duidelijk. Wellicht was het de enige ruimte die beschikbaar was. In ieder geval was de kou in de kerk gunstig. Als er stroom was kon zelfs een elektrisch ventilatiesysteem worden aangezet.

Niet alle doden werden keurig aangemeld overigens. Af en toe werd het bureau geconfronteerd met bijzondere gevallen. Zo meldden buurtbewoners een ondraaglijke lucht. Uit onderzoek bleek dat een gezin dat was vertrokken een overleden kind op het balkon had achtergelaten.

Ook troffen medewerkers van het GBVL een overledene aan die reeds vijf weken dood was. Kinderen en echtgenote bleven in hetzelfde bed slapen als de heer des huizes. De vrouw had de dood niet gemeld omdat dan de distributiekaart van haar echtgenoot zou worden ingetrokken.

En zo was er meer. Ziekenhuizen droegen de doden naakt, alleen bedekt met papier, over aan het bureau omdat lakens te kostbaar waren om te begraven. Een man en een vrouw werden midden in de stad begraven omdat men vond dat het te lang duurde voordat ze werden opgehaald.

In een aantal gevallen werden de overledenen in de gracht gegooid. Ook werden in een huis op de tweede verdieping twee lijken gevonden. Alles was uit het huis gesloopt, behalve de twee planken waar de lijken op lagen. De doden waren inmiddels bedekt met een dikke laag stof en puin.

Trap

Een wel heel bijzondere ervaring hadden de medewerkers die een vrouw gingen ophalen die zwaar onder het ongedierte zat. De familie dacht dat ze dood was, maar toen de vrouw werd opgetild begon ze zachtjes te kreunen.

Een aantal keren werd het GBVL ingeschakeld omdat een particuliere begrafenisondernemer het had laten afweten. Zo kwam er een verzoek een overledene weg te halen, die op een trap lag. Bij het vervoer was de noodkist uit elkaar gevallen. De begrafenisondernemer had zich er weinig aan gelegen laten liggen en was vertrokken zonder dode.

Maar dit waren uitzonderlijke gevallen. In de zeven maanden van zijn bestaan slaagde het bureau er in voor 2800 doden een waardige laatste rustplaats te verzorgen. Op 27 augustus, lang na de bevrijding, beëindigde het GBVL zijn taak.

Mijn gekozen waardering € -

Ik schrijf over alles wat mijn nieuwsgierigheid wekt. Dat is veel. Vaak kom ik uit bij verborgen hoeken van de geschiedenis, maar soms ook bij het persoonlijke verhaal. Het alledaagse leven èn het drama. Actueel, maar soms ook wat minder. Wel altijd goed geschreven en een plezier om te lezen.