Fred Wondergem is een van de drie ‘heavy users’ van TivoliVredenburg die ik voor deze kleine serie interview. Hij is met recht een veelvraat: hij gaat 45x per jaar naar een concert in TivoliVredenburg, maar dat is niet alles. Hij bezoekt ook elk jaar het mede vanuit Utrecht georganiseerde Into The Great Wide Open op Vlieland, en bezoekt daarnaast nog een stuk of veertig concerten elders. Plus, en daar hecht hij erg aan: de vaste stoelen die hij heeft in De Kleine Komedie. ‘Er zijn limieten aan hoeveel je kunt zien. Er is altijd meer wat je niet ziet dan wat je wel ziet. Zeker bij dingen als ‘Le Guess Who?’. Dan zijn er zeven dingen tegelijk, dus kan ik een ding zien en zijn er zes dingen die ik niet zie.’
De toeschouwer is de sterWie zijn toch die mensen met wie je in de zaal zit? Welk verhaal gaat er achter die bestelling voor dat ene ticket schuil? In het kader van het dubbeljubileum van TivoliVredenburg in Utrecht portretteert het Cultureel Persbureau bezoekers van die gebouwen. Fanatieke bezoekers. Die met hun verhaal het beeld van een vernieuwend bouwwerk verrijken.
De vraag komt op of hij – als vijftiger – geen last heeft van FOMO, de beruchte Fear of Missing Out, die het leven van veel millennials tot een hel maakt? Hij kan erom lachen: ‘Daar ben ik mee gestopt. Ik heb het in het verleden wel gehad, hoor. Dat begon al vrij snel na mijn eerste festival. Dat was in 1982 nog met één podium, op Torhout. Dat was makkelijk, maar later, op die festivals met meerdere podia, bleef ik maximaal drie nummers bij het ene, drie nummers bij het andere, en dan weer terug naar wat ik het beste vond. Nu ben ik weer rustig. Als het goed is, blijf ik. Dat heen en weer rennen ben ik kwijt.’
Niet dat Fred uit een heel erg muzikaal nest komt. ‘Ik ben opgegroeid in Zeeland, als jongste van acht in een gereformeerd gezin. Mijn vader had vooral de neiging om als hij binnenkwam als eerste de radio uit te doen.’
Torhout
Zijn concertcarrière begon met Mike Oldfield in 1979, een gebeurtenis die hij in 2019 gaat vieren bij een concert van Joe Jackson. In 1982 ging hij op de fiets naar Torhout, waar Talking Heads en U2 optraden: groepen die het begin van zijn muzikale ontdekkingsreis betekenden.
In de jaren tachtig kwam hij voor zijn studie Medische Biologie naar Utrecht. Tivoli en Café België werden zijn vaste uitgaansplekken. Klassieke muziek, daar deed hij toen nog niet echt aan, al bezocht zijn vriendin series bij Vredenburg waar hij een enkele keer mee naartoe ging.
Dat hij nu wel vaak gaat, komt door het nieuwe gebouw. Dat heeft gezorgd voor programma’s waarin de verschillende programmeurs samenwerken, om zo nieuw publiek voor elkaars muziek te vinden.
‘Voor mij was “Pieces of Tomorrow” de opener. Dat is een programma met klassieke muziek voor popliefhebbers. Twee programmeurs, de een voor pop en de ander voor klassiek, bedachten dat ze iets samen konden gaan doen. Op vrijdag heb je dus altijd het klassieke Avrotros VrijdagConcert. Het orkest is dan vaak al een avond eerder aanwezig. Op donderdag spelen ze een van de drie stukken van vrijdag: Het Piece of Tomorrow. ‘ Hij snapt de verbazing: ‘Ja, je verzint het niet zelf.’
Ongedwongen
‘Het begint wat later, DJ St Paul draait muziek in de sfeer en geest van het klassieke stuk, interviewt de dirigent, en het orkest zit in wat lossere kleding. Je neemt je biertje mee. Je kunt in- en uitlopen, en na afloop zijn er wat plekken rond de zaal waar je kunt blijven hangen.’
Dat klinkt een stuk ongedwongener dan wat je zou verwachten bij een klassiek concert. Maar er is meer, zoals het programma maestro Jules, dat ook een relaxtere benadering zoekt van de klassieke canon. ‘Voor de pauze legt Maestro Jules uit waar het stuk over gaat. Het orkest zit er in heel kleurige kledij bij en je wordt met pictogrammen door de muziek heen geleid. Die tekens geven aan wat het ‘mannelijke thema’ is, en wat het ‘vrouwelijke’. Tegenwoordig kan ik daardoor ook Coda’s herkennen.’
‘En nu plannen we elk seizoen vanuit de klassieke seizoensbrochure. Hij wordt van kaft tot kaft gelezen, en dan heb ik 60, 70 dingen aangekruist waar ik heen wil. Dat brengen we terug tot een stuk of dertig en dat moet ook nog afgestemd worden met De Kleine Komedie. En er moet ruimte blijven voor de popmuziek.’ Hij lacht. ‘Het is bijna een baan.’
Bij zijn keuze laat Fred zich deels leiden door wat hij al kent, ‘maar ik kies toch ook altijd een aantal afwijkende dingen. Ik wil blijven snuffelen, blijven ontdekken!’. Hij hecht daarbij ook heel sterk aan de tips van professionals die te vinden zijn in de brochures van TivoliVredenburg: ‘Johan Gijsen, de directeur van Le Guess Who, stond er vorig jaar bijvoorbeeld in. Hun tips neem ik heel serieus, dat levert altijd fantastische dingen op.’
Duidelijk is dat Fred Wondergem niet op reguliere media afgaat bij zijn keuzes: ‘Ik heb voldoende eigenwijsheid opgebouwd. Recensies lees ik wel eens, maar vooral als ik er via twitter op gewezen word.’
Slechte bands
Voor deze muziekaficionado is het gebouw een uitkomst, al blijkt dat vooral tijdens de festivals. Rond de klassieke muziek in TivoliVredenburg hangt, ondanks drempelverlagende programma’s, nog teveel exclusiviteit. ‘Het is ook geen doorzichtige wereld. Het is moeilijker te bepalen wat goed is. In de popmuziek geldt: heb je een keer een plaat van een matige band gekocht en vond je het de tweede keer weer niks, ga je daar de derde keer geen cd meer van kopen.’
‘Bij klassieke muziek moet je maar net de goede uitvoering te pakken hebben. De ene Vier Jaargetijden kan heel suf klinken, terwijl de andere adembenemend is. Ik denk ook dat je daar pas op latere leeftijd gevoel voor ontwikkelt. Maar dan moet je er dus ook eerder mee in aanraking komen.’
Maar het gebouw verandert ook veel: ‘Als in het oude Vredenburg een popconcert klaar was en het licht aanging, kwamen de zeer onaangename schoonvegers al de mensen uit de zaal jagen. Het was niet prettig om daar langer dan een kwartier na afloop nog te zijn. Nu is het juist: de bar is open, blijf nog even hangen. De publiekswaardering vanuit de organisatie is wel 100 procent anders. Ik voel me echt waanzinnig te gast.’
‘Wat nog wel zou moeten: de opening van de ‘Suicide Bar’. Dat is een puist aan de buitenkant van de Pandora, op acht hoog. Ik heb die twee keer gezien bij een rondleiding door de architect. Dat is volgens hem zo’n ruimte die een beetje dezelfde rol zou kunnen spelen als het ‘gangetje’ in het oude Tivoli. Een plek waar je met je date de eerste kus kunt uitwisselen zonder dat je vrienden het zien. Ik weet waar het is, maar steeds als ik aan de deur voel, zit hij op slot.’