Groningen staat weer aan de vooravond van een grote en nieuwe herdenking. Op 2 mei worden struikelstenen gelegd voor 38 bewoners van het voormalige Joodse bejaardentehuis ‘Beth Zekenim’ (1932-1943) aan Schoolholm 26 in Groningen. Het Israëlitisch Oudeliedenhuis werd in 1899 in gebruik genomen Het echtpaar Van Gelder werd als beheerders aangesteld. In 1932 werd een nieuw gebouw neergezet.
Het initiatief voor de speciale gelegenheid is genomen door directeur Joop Woldring van Woldring Verhuur. Hij zegt: ‘We hebben ons voorgenomen dit pand zo goed mogelijk te conserveren en ervoor te zorgen dat deze dramatische geschiedenis voor het nageslacht bewaard zou blijven met als doel dat zoiets nooit meer mag gebeuren.’
In 2016 werd hij eigenaar van het monumentale pand zonder de beladen geschiedenis daarvan te kennen. Toen hij hoorde dat de Joodse ‘ouden van de dagen’ met bed en al uit het pand waren gehaald om in Sobibor te worden vermoord, maakte dit zoveel indruk op hem dat hij deze geschiedenis wilde markeren. Onder de bewoners bevonden zich Raphael Gosschalk Sinaasappel, Selma Rosendorff-Levij, Mandfred Rosendorff, Nathan Izak Meijer, Maurits de Levy, Betje Zuidema-van Adelsbergen, Jacoba van Gelder-Van der Hak, Rebekka Meijer, Carline de Groot, Mina de Levie, Bertha Meijer, Maurits de Levie, Henderika Bohemen-De Groot, Samuel Blok, Meijer van der Reis, Martha Vissel en Salomon van Gelder.
Hij liet eerder een gedenksteen aanbrengen waarop de voormalige identiteit van het pand zichtbaar werd en gaf de Duitse kunstenaar Gunther Demnig opdracht 38 struikelstenen voor de vermoorde bewoners te vervaardigen en te leggen om de herinnering aan de Holocaustslachtoffers levend te houden en hun namen weer in de samenleving te laten opnemen waar ze eerder deel van uitmaakten. Nabestaanden worden betrokken bij de onthulling. Het belang van de gebeurtenis wordt verwoord door burgemeester Koen Schuiling van de gemeente Groningen.
Een van die nabestaanden is Winnie van Hasselt, dochter van voormalig bestuurslid Ben van Hasselt van ‘Beth Zekenim’. Zij stelt dat over iedere bewoner van ‘Beth Zekenim’ wel iets is te vertellen over hun lot. Hoe moeilijk de woorden volgens haar ook te vinden zijn, moeten we erover praten. Niet alleen naar om het verleden te kijken, maar ook naar de toekomst.
Ter nagedachtenis aan de bewoners en de verzorgers zegt zij ‘hebben wij de verantwoordelijkheid niet onze ogen te sluiten voor ontwikkelingen waarbij angst en haat, haat en angst, onze blik op gewone mensen vertroebelen. Uitsluiting, deportatie en vernietigen beginnen met een gebrek aan medeleven, mededogen, gebrek aan respect en gebrek aan elkaar een plaats te gunnen naast ons, bij ons te midden van ons. Vandaag gedenken wij de slachtoffers van ‘Beth Zekenim’, vandaag kijken wij naar de toekomst.’
Een tante van Winnie van Hasselt, Jantje, kwam in het bejaardentehuis terecht toen zij als alleenstaande zich niet meer zelf kon redden. ‘Wat een zegen!’, aldus Winnie van Hasselt. Een modern gebouw voorzien van alle moderne gemakken. Op 7 maart 1943 werd ze daar 71. Nu zal dat niet een feestelijke verjaardag zijn geweest.’ Twee dagen later was ze samen met haar medebewoners op het Zuiderdiep in de kou overgebracht naar Westerbork en vandaar per trein naar het oosten afgevoerd met als eindbestemming Sobibor.
Tantje Jantje zat in het derde transport dat op 17 maart 1943 was vertrokken en in de nacht van vrijdag op zaterdag 20 maart 1943 aankwam. Van de negentien treinen die als eindbestemming Sobibor hadden was dit transport de enige met minder dan duizend gedeporteerden. In Sobibor werden 35 mannen van jonger dan 40 jaar uitgezocht. Het ging om artsen en personen met een EHBO- diploma. ‘Alle anderen, 929 mensen, werden direct na aankomst vergast. Ook de bewoners van ‘Beth Zekenim’. Sobibor was een vernietigingskamp. Mijn tante Jantje werd 71 jaar en dertien dagen. Van de 35 mannen heeft een het overleefd, geen arts, maar magazijnbediende.’ In totaal zijn 34313 Joden, waaronder veel Groningers, naar Sobibor gedeporteerd.
Winnie van Hasselt vervolgt: ‘Achter die grote getallen gaan individuele mannen, individuele vrouwen, individuele kinderen schuil. En het is volmaakt onbegrijpelijk. Door zo nauwkeurig te zijn, door de getallen zo precies te noemen, probeer ik het onbegrijpelijke te begrijpen, het onbevattelijk te bevatten, maar het is niet te bevatten, en het is niet onder woorden te brengen. Ik kan de woorden niet vinden en toch vind ik dat ik het moet proberen.
‘Mijn ouders hebben de woorden niet kunnen vinden en zwegen erover. Misschien was er voor het zwijgen nog een andere reden. Niet alleen dat ze de woorden niet konden vinden, Joden die de concentratiekampen overleefden en die opdoken uit de onderduik vonden leegte, de vertrouwde omgeving was verdwenen, er was geen ‘mispoge’ meer.
‘En ze dachten dat misschien dat niemand zou luisteren of wie zou hen kunnen begrijpen. Twee woorden kregen een zware lading: teruggekomen en niet teruggekomen. Het laatste werd zachtjes uitgesproken. ‘De bewoners van ‘Beth Zekenim’ zijn niet teruggekomen.’ Door uit te kijken naar de toekomst wordt volgens Winnie van Hasselt voorkomen dat ‘onze kinderen en kleinkinderen geen slachtoffers worden en dat zij geen daders worden.’
Na de bezetting werd ‘Beth Zekenim’ als stichting opnieuw in het leven geroepen. Onder de bestuursleden leefde het idee dat een Joodse toekomst in Groningen niet mogelijk was. Het gebouw werd daarom verkocht. Eerder kregen PTT-ambtenaren hier onderdak, later gevolgd door soldaten van het in 1921 gestichte Nederlandsch Leger des Heils, een afsplitsing van de internationale organisatie. Zij doopten het gebouw om tot Gustaaf Mastehuis, naar de grondlegger van het kerkgenootschap.
Het naoorlogse bestuur van Stichting ‘Beth Zekenim’ trachtte zijn middelen zo goed mogelijk elders in te zetten ten behoeve van Joodse Nederlanders. Dat betrof niet alleen Joodse ouden van dagen uit stad of provincie Groningen want het werkterrein was breder. In de statuten van 1953 (artikel 3) staat dat niet langer uitsluitend Joodse Groningers een beroep op de stichting konden doen, maar ook Joden elders in Nederland en zelfs Joden in Israël. Ook het verlenen van hulp ‘bij bijzondere noden van het Nederlandse volk’ behoorde tot de mogelijkheden.
Zo ontving het Israëlitisch Oude Mannen en Vrouwenhuis in Den Haag op 21 oktober 1953 een bedrag van f 30.000, -. In 1954 volgde opnieuw een bedrag aan hetzelfde tehuis, dit keer f 20.000, -. Ook ‘Beth Joles’ in Haifa, waar veel Nederlandse bejaarden leefden, ontving in totaal f 50.000, – van de stichting. Interessant hierbij is dat de Gronings-Joodse familie Gerzon een grote rol speelde bij de totstandkoming van zowel ‘Beth Zekenim’ als ‘Beth Joles’. De onroerende goederen die behoorden tot ‘Beth Zekenim’ kregen in de periode na de bezetting verschillende bestemmingen.
Onder ‘Beth Zekenim’ vielen de volgende panden: Schoolholm 20, 24, 26-28 en 30. Zo blijkt uit een onderzoekrapport van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Schoolholm 26-28, waar het bejaardentehuis was gevestigd, vormde het grootste pand. Nadat het pand door de moord op de Joodse bejaarden leeg was komen te staan, kwam het in bezit van de Nederlandsche Volksdienst (NVD). Die was in 1941 opgericht en droeg de zorg voor en de welvaart van de Nederlandse bevolking. Na de bevrijding kwam het pand in 1945 in het bezit van de Raad voor Rechtsherstel. In 1951 volgde een minnelijke schikking en werd het teruggeven aan het bestuur van ‘Beth Zekenim’. Schoolholm 30 werd in 1956 verkocht door de stichting. Schoolholm 24 werd in 1944 aangekocht door Augustinus Arend Lanfers en zijn ex-vrouw Martha Sophie Auguste Schulz.
Lanfers was actief lid van de NSB en het Economisch Front. Schulz werd op 7 maart 1947 in het Nieuwsblad van het Noorden omschreven als ‘zeer pro-Duitsch’ en in het bezit van veertien zogenoemde ‘Jodenpanden’. Welke panden dit waren, is moeilijk vast te stellen: vermoedelijk gaat het ook om panden buiten de stad Groningen.
In de stad Groningen hadden Lanfers en Schulz naast het pand aan de Schoolholm nog twee panden in bezit. Pas in 1957 vond er minnelijk rechtsherstel plaats voor het pand aan het Schoolholm en kwam het terug in het bezit van ‘Beth Zekenim’. Lanfers en Schulz werden allebei in 1946 en 1947 veroordeeld. Lanfers diende vijfduizend gulden te betalen en het gehele vermogen van Schulz werd verbeurdverklaard. Beiden verloren ook voor tien jaar het kiesrecht.
Een uitzonderlijke casus wordt volgens de RUG gevormd door Schoolholm 20. Op 4 december 1944 werd de koopakte getekend. Het pand werd voor f 3500,- aan de gemeente Groningen verkocht. Bij deze transactie handelde de gemeente Groningen, volgens de definitie van de Raad voor het Rechtsherstel, te kwader trouw. Na de aankoop in 1944 vonden er in ieder geval bedrijfsactiviteiten in plaats.
Voor dit pand werd op een laat moment rechtsherstel aangevraagd. Als gevolg hiervan werd in 1955 de koop ongedaan gemaakt en werd dit rechtsherstel verleend, waardoor het pand Schoolholm 20 wederom in bezit kwam van de Stichting ‘Beth Zekenim’.
In het verslag van de handelingen van de gemeenteraad staat hierover het volgende: ‘Aangezien de Gemeente geen belang heeft bij behoud van dit pand, zal het rechtsherstel in deze vorm kunnen geschieden, dat de eigendom van het pand weer ten name van de vroegere gerechtigde wordt gesteld, waartegenover aan de stad alle aanspraken tegen de betreffende instanties worden overgedragen op hetgeen van de in 1944 bepaalde koopsom f 3500,- nog aanwezig is.
Bovendien zal aan de vroegere gerechtigde het verschil tussen de baten en lasten van het pand gedurende de periode, dat dit bij de gemeente in exploitatie is geweest, dienen te worden uitgekeerd.’ In 1957 werd het pand als pakhuis openbaar verkocht. In de jaren tachtig kocht de gemeente het alsnog om het vervolgens door nieuwbouw te vervangen.